18 december 2014

Amerika in romans


Bestaat er eigenlijk zo iets als een 'geografische roman'? Vooral Amerikaanse schrijvers zijn goed in verhalen waarin de plaats van handeling een onmisbare rol speelt. Misschien komt het door de grotere ruimtelijke verschillen in de VS, waardoor locatie er belangrijker is dan in het meer gelijkmatige Nederland. Amerikanen hebben veel ruimte en ze zijn niet bang hem te gebruiken. Niet alleen de literatuur, maar ook bijvoorbeeld songteksten zijn doordrenkt van verwijzingen naar landschappen, naar het verschil tussen rijke en arme delen van steden of naar mensen die alles achter zich laten en vertrekken naar een ander deel van het land. 
 
In The Bonfire of the Vanities (1988) beschrijft Tom Wolfe het New York van de jaren tachtig als een kapotte en verdeelde stad. Met sardonisch genoegen laat Wolfe zien hoe de bewoners voortdurend met elkaar in gevecht zijn, in een stadsjungle waar afkomst en geld hun status bepalen. De hoofdpersoon, aandelenhandelaar en rijkeluiszoon Sherman McCoy, raakt met de auto verdwaald in de projects, de Amerikaanse versie van sociale woningbouw. In een slecht verlichte straat rijdt hij een zwarte tiener aan. De miljonair slaat op de vlucht en denkt ongestraft te zijn ontsnapt. Maar een klopjacht op de dader komt op gang, aangevoerd door een 'ghettodominee' voor wie Al Sharpton model stond, dezelfde die op dit moment een rol speelt bij de spanningen rond het politiegeweld in St. Louis en andere steden. Een van de meest memorabele scenes in het boek is de autorit waarmee de gevallen yup naar de rechtbank in de verkrotte Bronx wordt gebracht. Het uitzicht vanaf de achterbank voorspelt wat hem te wachten staat. Je kunt in New York miljoenen verdienen met een telefoontje op Wall Street, maar even snel alles kwijtraken door een verkeerde afslag te nemen.

Waarschijnlijk zonder het te beseffen schreef Richard Ford met The Lay of the Land (2006) een roman over de aanloop naar de in 2008 uiteengespatte vastgoedbubble, die begon in de VS en de wereldeconomie in een vrije val zou brengen. In het grootste deel van de roman rijdt de hoofdpersoon, de oudere huizenmakelaar Frank Bascombe, in zijn auto van afspraak naar afspraak. Door zijn ogen ziet de lezer het amorfe, suburbane landschap van New Jersey. Voormalige boerderijtjes gaan voor een miljoen dollar van de hand als mansions. Er wordt gebouwd in rivierbeddingen waar dat eigenlijk is verboden. Huizen langs de kust hebben twijfelachtige funderingen. Ook Bascombe heeft zijn suburbane droom waargemaakt, met buren die hij nooit ziet omdat ze elke dag voor zonsopgang naar hun werk vertrekken en anderen die de buurt als een combat zone zien, klaar om elke verandering te bevechten die een daling van de woningwaarde tot gevolg zou kunnen hebben. Toch is de roman geen eendimensionale verwerping van de suburb, daarvoor is de hoofdpersoon te sympathiek en heeft hij te veel privé-beslommeringen die zijn werk overschaduwen. Soms lijkt het of Bascombe huizenmakelaar tegen wil en dank is geworden, alsof iemand die een nieuwe loopbaan zocht in het New Jersey van de jaren negentig eigenlijk geen andere keuze had.

Even mooi geschreven, maar met meer plot en spanning, is Canada (2012) van dezelfde schrijver. Het verhaal wordt verteld vanuit het gezichtspunt van de vijftienjarige Dell Parsons. Met zijn tweelingzus Berner en zijn ouders woont hij in 1960 in Montana, niet ver van de Canadese grens. Het is al hun zoveelste woonplek. Vader is een ex-militair die een nieuwe leven is begonnen als autoverkoper, moeder had ooit literaire aspiraties en hoort duidelijk niet thuis in een stadje op de prairie. Een vrij normaal gezin op het eerste gezicht. Maar wat is normaal? De vader raakt verstrikt in een smokkelzaak en wordt afgeperst door indianen. Om zich van hun schuldeisers te verlossen, plegen de ouders een klunzige bankoverval in het naburige North Dakota. Ze worden gepakt en verdwijnen in de gevangenis, waarna de tweeling alleen achterblijft. Dat kon blijkbaar in 1960. Na verloop van tijd krijgt Dell een pleegadres toegewezen, bij de broer van een vage vriendin van zijn moeder. Gescheiden van zijn zus komt hij terecht aan de andere kant van de grens, in een shabby hotel op de vlakte van Saskatchewan. Zijn pleegvader is ook Amerikaans, een eersteklas griezel met extreme politieke opvattingen die op de vlucht is voor de autoriteiten. Zo goed als het gaat probeert de jongen te doen wat er van hem wordt verwacht. Hij leert alles over ganzenjacht en krijgt een baantje in het hotel. En al die tijd wacht je als lezer op het moment dat Dell zich niet langer aanpast maar in opstand komt om zich te herenigen met zijn zus aan de andere kant van de grens. Het is knap hoe Ford de grens tussen de VS en Canada - de kaarsrechte streep op de 49e breedtegraad - gebruikt als metafoor voor de eeuwige vraag 'waar is thuis?' De eenvoudige titel van de roman slaat niet op Canada als land, maar op Canada als 'ergens anders', een plek met als belangrijkste identiteit dat het niet Amerika is.

The Goldfinch (2013), de laatste van Donna Tartt, is een drieluik dat zich afspeelt op verschillende plaatsen. Een bonus voor de Nederlandse lezer is dat het laatste deel in Amsterdam speelt. Maar het ijskoude hoogtepunt van de roman is het middenstuk in Las Vegas, de stad waar de tiener Theo Decker met tegenzin naar verhuist nadat zijn moeder bij een explosie in een New Yorks museum is omgekomen. Samen met zijn vader, die hij eigenlijk nauwelijks kent, en diens cocaineverslaafde vriendin moet hij een nieuw leven beginnen in de gokstad. Zijn enige tastbare herinnering aan zijn oude leven is het schilderijtje dat hij in de chaos na de explosie heeft meegenomen uit het museum. In Las Vegas sluit Theo vriendschap met de jonge Russische immigrant Boris, net als hij moederloos en met een vader die het grootste deel van de tijd op zakenreis is. Langzaam maar zeker ziet de lezer de twee verloederen. De jongens wonen in een verre suburb aan de rand van de stad, waar het zand van de woestijn terugkruipt in de straten. Ze gaan naar school en hebben vrienden. Maar daar worden zo weinig woorden aan besteed dat het bijna hallucinaties lijken. Er is een gezamenlijk etentje met vader, vriendin en de jongens op The Strip. Een disfunctionele familie op stap in eigen stad, maar eigenlijk toeristen als alle anderen. Het enige dat echt lijkt in het leven van de jongens zijn de drugs en de slemppartijen in de door hun verzorgers verlaten woningen. Las Vegas is de hel, in elk geval in deze roman. En juist daar slingert al die tijd een kostbaar Hollands meesterwerkje rond. Dat moet wel misgaan, en dat gaat het ook.

Niet alleen in Nederlandse steden is er discussie over megawinkels, leegstand en het wegdrukken van kleinere winkeliers door ketens. In Telegraph Avenue (2012) van Michael Chabon is de overlevingsstrijd van een platenzaak - vinyl, geen CD's - in Oakland het onderwerp van de roman. De toch al niet florerende winkel wordt bedreigd door de plannen voor een megastore met vijf verdiepingen. Eigenaar van die keten is een voormalig footballheld, tevens 'the fifth richest black man in the US'. Deze Gibson 'G Bad' Goode verkoopt de plannen als een impuls voor de lokale economie. Maar de komst van de megastore zou ook het einde betekenen voor Brokeland Records, de laatste getuige van het gouden sixties- en seventies-tijdperk in Oakland, toen de stad een bruisend centrum was van soul en jazz.  Alles wijst erop dat de vinylzaak het zal afleggen tegen de machtige keten. De sleutel ligt in handen van een maffioos gemeenteraadslid, nota bene een vaste klant van de platenzaak, die de community een warm hart toedraagt, in elk geval zolang het hem zelf goed uitkomt. Maar eigenlijk gaat de roman dus over Oakland. Het is gebruikelijk, zeker onder geografen, om de Bay Area als één geheel te zien met San Francisco als stralend middelpunt. In Chabons roman doet San Francisco alleen mee als de heiige skyline aan 'de overkant'. De hoofdrol is weggelegd voor de wat verslonsde haven- en marinestad Oakland aan de oostkant van de baai, waar in de vorige eeuw tienduizenden migranten aanspoelden op zoek naar werk. Een stad die misschien betere tijden heeft gekend, maar die ook rauw en echt is. Van een martial arts centre tot een Ethiopisch restaurant en een zweverig centrum voor thuisbevallingen met aroma-therapie; in het Oakland in deze roman lijkt voor alles plaats. Een stad als een smeltkroes met muziek als bindmiddel. "When people start looking at other people, people not like them, one thing they often end up liking about those people is their music." Geestig en swingend, inclusief een cameo van een pre-president Obama.

1 december 2014

Mobiliteit en pannenkoeken

Vorige week werd ik wachtend op het perron aangesproken door een jongen in een kleurig jack. Of ik mee wilde doen aan een enquete. Omdat ik in mijn studiejaren soortgelijke baantjes had, zal ik jonge onderzoekers niet snel afwimpelen. Kan het in vijf minuten, vroeg ik. Dat kon, zei de enqueteur en hij voegde er geruststellend aan toe dat hij tijdens het invullen in de buurt zou blijven. Op zijn jack stond de naam van een bureau dat ik niet kende, maar het was voor de NS, antwoordde hij op mijn vraag naar de opdrachtgever. 

Het bleek toch nog even flink doorwerken. Ik kreeg twee dikbedrukte A4-tjes in handen met stellingen die met een cijfer van 1 (helemaal mee oneens) tot 10 (helemaal mee eens) moesten worden gewaardeerd. Stellingen die soms moeilijk uit elkaar waren te houden ('Ik kon de parkeervoorziening gemakkelijk vinden' versus 'Ik kon de ingang van de parkeervoorziening gemakkelijk vinden') of een bijna filosofische twijfel opriepen ('Ik vind dat het vandaag goed weer is'). Tja, moet je koud en rustig novemberweer een zes of een zeven geven? En zouden ze begrijpen dat sommige van mijn achten in werkelijkheid tienen zijn? Ik hoef namelijk helemaal geen moeite te doen om de fietsenstalling te vinden die ik altijd gebruik op dit station; die ligt pal voor de ingang. Kortom, hébben ze iets aan mijn cijfers? Wat ik ook had kunnen doen, bedacht ik in de trein, was die hele enquete ongemoeid laten en bovenaan iets schrijven als 'Dit station is voor mij precies goed. Niet te veel veranderen graag en zeker geen ondergrondse stalling of iets met pasjes.' 

Het toeval wilde dat ik op weg was naar de Dag van Verkeer & Mobiliteit in Expo Houten. Ook die stond voor een groot deel in het teken van 'meten is weten'. Al waren de voorbeelden tijdens de presentaties een stuk meer sophisticated dan de enquete op het station. Dankzij smart apps is het steeds eenvoudiger om weggebruikers te volgen en hun gedrag te beïnvloeden. Zo kunnen forensen in Noord-Brabant  tot duizend euro terugverdienen op de aanschaf van hun E-bike als ze een vastgesteld aantal kilometers per fiets naar hun werk reizen. Of ze krijgen een gratis online fietscoach die hen adviseert en stimuleert. De beloning voor de organiserende overheden - het Ministerie van I&M en de provincie Noord-Brabant - is niet alleen een groei van het aantal fietsforensen, maar ook een schat aan data over reisgedrag. Zo blijkt bijvoorbeeld dinsdag de populairste dag om naar het werk te fietsen. 

De gemeente Enschede pakt het nog voortvarender aan, met een smart app waarmee reizigers zich 24 uur per dag kunnen laten volgen. De deelnemers hoeven alleen in te loggen en hun smartphone bij zich te houden. De software brengt patronen in kaart en herkent zo het vervoermiddel van reizigers, hun reisdoel en zelfs of ze alleen of in gezelschap reizen. De individuele aanpak biedt de kans om reizigers gericht te benaderen, bijvoorbeeld om ze te waarschuwen voor vertragingen of om alternatieve routes en vervoerswijzen aan te dragen. Ook hier is financiëel voordeel een prikkel om mee te doen; de deelnemers verzamelen smart-punten die kunnen worden verzilverd bij een scala aan lokale bedrijven, van bioscoop tot pannenkoekenrestaurant. 

Zo geeft mobiele technologie nieuwe mogelijkheden aan beleidsmakers en onderzoekers. Maar net als bij de ouderwetse enquete op papier blijft het natuurlijk om de harde resultaten gaan. Leidt al die smart data echt tot nieuwe inzichten, tot veiliger en duurzamer verkeer? Daar komt nog een interessante vraag bij: onder welke voorwaarden zijn verkeersdeelnemers bereid zich te laten volgen, meten en prikkelen? Voor korting op een pannenkoek zou ik het in elk geval niet doen, al is het maar omdat de relatie tussen mobiliteit en pannenkoeken me ontgaat.


                                                                                                      Beeld: B-riders