29 december 2015

Krokodillentranen om V&D

Het kan verkeren: het ene moment klagen we nog dat winkelstraten er allemaal hetzelfde uitzien omdat ze zijn overgenomen door het grootwinkelbedrijf. Het volgende moment is er een gevoel van collectieve rouw omdat een van de iconen van dat grootwinkelbedrijf dreigt om te vallen. Als je de retaildeskundigen in de media mag geloven, zou het verlies van V&D een ramp voor de stadscentra zijn, vooral in kleinere steden.

Een begrijpelijke schrikreactie. Maar een ramp voor het stadshart? Wie de economische bril eventjes afzet en een ruimtelijke bril opdoet, kan zien dat V&D lang niet overal de parel is die er nu van wordt gemaakt. Aan de zakelijke, om niet te zeggen kille, architectuur van de panden is af te lezen dat het bedrijf de grootste groei doormaakte in de jaren zestig en zeventig. In Roermond domineert de V&D een hele wand van het Munsterplein. Het contrast met de prachtige Munsterkerk en de historische panden aan de andere kant van het plein kan bijna niet groter. Ook Sittard beschikt over zo'n 'gezellige' betonbak in het centrum.

Een ander voorbeeld is Zaandam, waar het stadshart spectaculair is vernieuwd dankzij het gedurfde plan van Sjoerd Soeters. Waar de Zaankanters voorheen nog liever gingen winkelen in Alkmaar of Amsterdam, komen bezoekers nu juist speciaal naar Zaandam om te winkelen en Zaansgroene gevels te bekijken. Om de uitstraling te vergroten, konden winkels langs de  belangrijkste winkelstraat met subsidie hun gevel ‘verzaansen’. De meeste winkels, tot aan de Febo toe, maakten van die mogelijkheid gebruik. V&D deed dat niet, met als gevolg dat het lompe, betonnen pand nu nog meer dan voorheen als een stoorzender in de straat ligt. Dat 'gat in het stadshart' is hier al geslagen, niet door een vertrek maar door de aanwezigheid van V&D. 

V&D Zaandam
Het wankelen van V&D, en van andere filiaalbedrijven zoals DA drogisterijen, maakt duidelijk dat winkelvastgoed niet langer genoeg is voor een levendig centrum. Vooral niet als het in handen is van buitenlandse beleggers die alleen naar de cijfers kijken en zich geen lor interesseren voor een middelgrote Nederlandse stad. Het is een signaal dat steden het écht over een andere boeg moeten gooien. Met openbare ruimtes waarin mensen graag verblijven, ook als het niet is om te shoppen. Met centra die elke dag weer nieuwe verrassingen bieden, zoals live-muziek en verplaatsbare, seizoensgebonden horeca. En met bijzondere winkels, gedreven door ondernemers die hart hebben voor de stad. Eigenlijk zoals het ooit begon, ook met Vroom en Dreesmann.

16 december 2015

Weg met hip

December is de maand van de lijstjes en de verkiezingen. Zoals die van het meest irritante woord van het jaar. Ik hoef er geen seconde over na te denken. Van mij mag 'hip' niet mee naar 2016. Je komt het al jaren overal tegen, maar de laatste tijd kun je echt geen reiskatern of zaterdagbijlage meer openslaan of de hippe winkeltjes en de hippe restaurantjes vliegen je om de oren. Die liggen dan uiteraard in hippe buurten van hippe steden. Zo schijnt bijvoorbeeld Rotterdam in het afgelopen jaar 'hipper dan Amsterdam' te zijn geworden. Een woordje dat oorspronkelijk is bedoeld om iets positiefs en unieks aan te duiden, is zo uitgegroeid tot een nietszeggend cliché. Wat denk je, als je die advertorial van Den Bosch ziet of dat reisartikel over Bilbao, zouden ze daar ook hippe winkeltjes en hippe buurtjes hebben? Ja hoor, daar ook. Pak je koffers!


Echt nieuw is het woord niet. In de oude betekenis wordt het vooral voor mensen gebruikt. Denk aan de hit Je bent niet hip van Patricia Paay uit 1967 (Je bent niet hip, je bent niet vlot. Je ouwe fiets die is altijd kapot. Je bent niet rijk, je bent niet knap. Je drinkt geen bier maar tomatensap). Pas later is het aan plaatsen verbonden geraakt. Hip is geografie geworden, het woord dat duidelijk maakt dat een plek geliefd is bij een bepaald soort publiek: jong, dynamisch en cultureel verantwoord, of mensen die dat zouden willen zijn.

Hip is ook onlosmakelijk verbonden met het verschijnsel gentrification. De Volkskrant had daar afgelopen zomer een zaterdagse special over, een prima inleiding voor lezers die het nog niet kenden. Alle aspecten van gentrification kwamen aan bod, van de sterke aantrekkingskracht van de stad op jonge hoger opgeleiden tot de overspannen woningmarkt die daarvan het gevolg is. Misschien wel het meest opvallende stuk in de special was van verslaggever Julien Althuisius. In Amsterdam gebeurt van alles om mensen zoals hij te plezieren, schrijft hij. Maar toch heeft hij er genoeg van. Hij heeft nu al heimwee naar de rauwheid zoals hij die elf jaar geleden nog aantrof toen hij als student in de stad kwam wonen. Een rauwheid die in steeds meer buurten plaatsmaakt voor een opvallend eenvormige verhipping, met winkeltjes die allemaal op dezelfde manier leuk en authentiek willen zijn: 'In Amsterdam zijn bijna geen wijken meer over waar je koffie met melk nog koffie met melk noemt en mensen niet teleurgesteld met hun hoofd schudden als je een uitsmijter op wit brood bestelt.'

Zie daar de tragiek van hip. Hip is goed, hebben we elkaar voortdurend verteld. Maar nu hip heeft gewonnen, en in Amsterdam zelfs bijna de hele stad heeft veroverd, gaan uitgerekend de hippe mensen klagen dat alles te hip is geworden. Dit gaat om meer dan  de vormgeving of het aanbod van restaurants en winkels. Dat is maar buitenkant. Dit gaat om iets anders: eigenlijk willen we helemaal geen reservaten met mensen die precies op ons lijken. We willen geen eenvormigheid maar diversiteit. We willen plekken waar het goed toeven is voor iedereen, niet voor een dominante groep met een zelf opgelegde smaak. We missen alleen nog een naam voor dat soort plekken, een term die dezelfde zeggingskracht heeft als 'hip' ooit had. Eerst maar eens dat woordje bij het klein vuil zetten.

19 november 2015

Blootshoofds blijven fietsen

Een verplichte fietshelm leidt niet tot minder ziekenhuisopnamen van gewonde fietsers. Dat zeggen onderzoekers uit Toronto en Vancouver na een vijfjarig onderzoek naar de effecten van de fietshelm. Canada is een geschikt land voor zo'n onderzoek omdat het regio's kent met en zonder helmplicht. Een aantal factoren heeft invloed op de fietsveiligheid; zo krijgen vrouwen aanzienlijk minder ongelukken dan mannen. De onderzoekers konden echter geen enkele samenhang ontdekken tussen helmplicht en ziekenhuisopnamen, ook niet voor letsel aan lichaamsdelen die door een helm worden beschermd. De meest verrassende uitkomst is dat ook het dragen van een helm geen samenhang vertoont met het aantal gewonden. Volgens de onderzoekers is het reden om de focus in het fietsbeleid te verschuiven van eisen aan fietsers, zoals helmplicht, naar goede en veilige fietspaden. Die zouden in steden moeten worden afgestemd op de langzame fietser en op, zoals de Canadezen het omschrijven, female cycling preferences.

Nederland lijkt juist de omgekeerde weg te nemen. Begin dit jaar deed de SWOV (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid) onderzoek naar hoe het aantal verkeersslachtoffers - nu al relatief een van de laagste in Europa - nog verder omlaag kan. Bij de 'impopulaire maatregelen' die de stichting noemde, waren ook een helmplicht voor kinderen en ouderen. De reactie van verkeersminister Melanie Schultz was dat ze geen voorstander is van een helmplicht maar wel wil meewerken aan maatregelen die het dragen van een fietshelm stimuleren.

En nu dus dat Canadese onderzoek. Blijkbaar is de relatie tussen veiligheid en veiligheidsmaatregelen grilliger dan op het eerste gezicht vaak lijkt. Een aantal nadelen van fietshelmen is al langer bekend: ze kunnen leiden tot (iets) meer onvoorzichtigheid bij andere verkeersdeelnemers en ze kunnen fietsen onaantrekkelijker maken waardoor minder mensen het gaan doen. Maar je kunt je ook om een andere reden voorstellen hoe het dragen van een helm een negatief effect heeft op de veiligheid. Reken even mee. Er worden dagelijks 4,5 miljoen fietsritten in Nederland gemaakt. Stel dat alle fietsers een helm gaan dragen. Stel - laten we voorzichtig blijven - dat bij één procent daarvan de helm niet helemaal goed zit. Riempje te strak of te los, helm scheef of half voor de ogen. Dat zijn op jaarbasis ruim zestien miljoen momenten van onoplettendheid, met een of beide handen los van het stuur, irritatie en afleiding. Dit 'pruts-effect' is lastig meetbaar, daarom blijft het weg uit onderzoek en wordt het vaak niet eens genoemd. Toch moet het invloed hebben op het aantal ongelukken.

                                                       Fietsen in Vancouver - foto Gerry Kahrmann

De discussie rond de fietshelm gaat niet alleen over techniek, het gaat ook om hoe we tegen fietsen aankijken. In buitenlandse steden voeren planners en fietslobbyisten een strijd om de fiets serieus te nemen als vervoermiddel. Een strijd om zaken waar we in Nederland aan gewend zijn, zoals een goed netwerk van fietspaden en voldoende fietsparkeerruimte. Beknellende maatregelen als een verplichte helm horen daar niet bij. Die bevestigen het beeld van fietsen als een gevaarlijke sport, precies waar buitenlandse fietsers vanaf willen. Voor hen is Nederland een lichtend baken, zie bijvoorbeeld dit artikel in The Guardian waarin de lof wordt gezongen over onze ontspannen en veilige fietscultuur. Het doet je weer even beseffen hoe uniek die is.

Voor de gidsfunctie van Nederland zou het jammer zijn als de traditie van blootshoofds fietsen verloren gaat. Verreweg de meeste fietsers rijden nog altijd zonder helm, maar je ziet het aantal dragers langzaam toenemen. Ouderen die de snelheid van hun nieuwe e-bike niet vertrouwen en voor het eerst van hun leven een helm gaan dragen. Kinderen fietsend op de stoep voor hun huis met helmen alsof ze meedoen aan de Tour de France, gekocht door ouders die er zelf nooit een droegen. Omdat we gevaren zien, niet precies kunnen inschatten hoe groot die zijn en de conclusie trekken dat 'iets doen' de veiligste optie is. Angst heeft een functie, weten we dankzij de gedragsbiologie. Het zorgt ervoor dat we gevaar herkennen en er naar handelen. Een onbekende auteur stelde daar lang geleden een andere waarheid tegenover: een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest.

                                                                                                                                         Yehudamoon.com

20 oktober 2015

Yoga in de vinex

Startende bedrijfjes zitten vaak op onverwachte plekken, die oorspronkelijk nooit waren bedoeld om als bedrijfsruimte te dienen. Zoals op zolders, in garages en in andere extra ruimtes van woningen in vinexwijken. Dat is de conclusie uit een onderzoek van het Utrechtse stedebouwkundig bureau Nieuwe Gracht naar de opkomst van kleinschalige bedrijvigheid in stedelijke gebieden. Verrassend? Of toch ook logisch? De vinex is de thuishaven van de werkende middenklasse. Er is geld, er is kennis. Er zijn bewoners die, al dan niet gedwongen, hun vaste baan verlaten om als zelfstandige verder te gaan. Er zijn vrije uren, mede dankzij het anderhalfverdienersmodel waarin een partner full time werkt en de ander in deeltijd. Dat moet wel tot bedrijvigheid leiden, zeker in een tijdperk waarin je in een handomdraai een eigen webshop opzet.
Alleen jammer dat er aan de buitenkant nog zo weinig van te zien is. Het ontbreekt in vinexwijken aan wat in vrijwel elk ander soort woonomgeving heel normaal is. Geen zichtbare winkels of kantoren tussen de huizen, laat staan een groenteboer of bakker. Hoogstens een half verscholen bordje tussen de muurplanten waarop te zien is dat iemand een yoga- of adviespraktijk heeft. Het is een gevolg van de beslissing om alle bedrijvigheid in één winkelcentrum onder te brengen. Voor ontwikkelende partijen zijn de opbrengsten uit winkelvastgoed een vast onderdeel van het verdienmodel. Gemeenten zijn hierin meegegaan en hebben nauwkeurig vastgelegd dat er op andere plekken geen bedrijven bij mogen komen. Wonen en werken netjes van elkaar gescheiden; het doet denken aan de jaren vijftig.
Niet alle bewoners leggen zich daarbij neer. In Leidsche Rijn is een groep bewoners al enkele jaren bezig om een permanent marktplein te beginnen onder de naam Vinexmarkt. Het initiatief is ontstaan uit onvrede met het gebrek aan levendigheid en ontmoetingsplekken in de wijk. Een andere Leidsche-Rijnbewoonster beschrijft op haar blog hoe ze in haar wijk een rommelwinkeltje ontdekt waarin niets duurder is dan vijf euro. De verkoopster is er spontaan mee begonnen, zonder zich af te vragen of het mag. Het zet 'Vinexvrouwtje' aan tot de volgende overpeinzing:
‘In de Vinex is alles tot op de millimeter gepland. Elke struik, elke boom, krijgt eerst op papier een plekje voordat er echt iets in de grond wordt gestopt’ ...  ‘Niks onstaat zomaar. En als het wel zo is, is dat automatisch ‘tegen’ de regels, want het stond niet in het plan. Ik kan me er er nog steeds over verbazen dat je in een ‘vrij’ land zo weinig mag en dat iedereen zich daar ook zo gedwee bij neerlegt.’

Volgens mij bewijst het twee dingen. Ten eerste dat je geen verstokte vinexhater hoeft te zijn om kritiek te hebben op de manier waarop die wijken zijn gepland. Ten tweede dat nieuwe wijken altijd minder 'af' zijn dan we denken. Je kunt ze ook zien als een plattegrond waarop de stedelijkheid nog moet beginnen en waar de tijd nog overheen moet gaan. Het wordt steeds duidelijker dat bewoners zelf willen bepalen hoe de toekomst van hun woonomgeving er uitziet. Maar in wat voor soort wijk wil de burger wonen? Grofweg zijn er op dit moment twee geluiden te horen. Het ene is dat de populariteit van typisch stedelijke woonmilieus verder zal toenemen. Jongeren zullen steeds meer naar de stad trekken om er te studeren en te werken. Ze blijven er wonen, ook nadat ze een gezin hebben gesticht. Daar staan geluiden tegenover die waarschuwen dat de behoefte aan grootstedelijk wonen niet moet worden overdreven omdat een grote meerderheid een voorkeur blijft houden voor een meer ‘burgerlijke’ groenstedelijke omgeving. Zie bijvoorbeeld de reactie van Friso de Zeeuw en Rink Drost op het PBL-onderzoek De Stad: Magneet, Roltrap en Spons.
Altijd bruikbaar als er twee standpunten tegenover elkaar staan, dat brengt scherpte in het debat. Maar je krijgt zo wel de indruk dat er maar twee mensentypen bestaan. Aan de ene kant de grotestadsbewoner die van koffietent naar vintageshop hopt en het helemaal niet erg vindt om midden in de stad een gezin te stichten zolang er maar parkeerruimte is voor de bakfiets. En aan de andere zou er dan een groenstedelijk type bestaan - laten we zeggen de Homo vinex - dat woont in een wijk waar je overdag een kanon kunt afschieten en tevreden inkopen doet in een sfeerloos, halfleeg winkelcentrum dat in 1996 aan de tekentafel is bedacht.
Een kloof door de bevolking tussen typische grootstadbewoners en groenstadbewoners? Ik geloof er eigenlijk niets van. Ik denk dat ook ‘vinexmensen’, voor zover die al bestaan, houden van diversiteit. En dat zichtbaar ondernemerschap in wijken veel belangrijker is dan we tien of twintig jaar geleden konden vermoeden. Ook in groenstedelijke wijken. Dat daar nog maar veel guerrillawinkeltjes, pop-upmarkten en praktijken-aan-huis mogen bijkomen. En dat ze maar flink de ruimte mogen krijgen, of nemen.


Winkelcentrum en geluidswal The Wall in Leidsche Rijn, Utrecht


2 oktober 2015

Kaartlezen (10) – Doedelzaktraining op dinsdag

                                                                              Afbeelding: J. Maizlish Mole

Elk zichzelf respecterend dorp of stadje zou er een moeten hebben: een mooie kaart op een prominente plek. Liefst een die pas aangekomen bezoekers direct aanspoort om de omgeving te verkennen. Op vakantie in Schotland kwam ik deze tegen, op het dorpsplein van Portree op het eiland Skye. Op het eerste gezicht is het niet eens zo’n heel bijzondere kaart, met een rustig kaartbeeld en met de hand ingetekende bomen, straatnamen en locaties. Tot je eens goed bestudeert wat er allemaal in dat priegelige handschrift staat geschreven. Many rabbits here. Helluva place for oil tanks. Cliffs!

De kaart is gemaakt door de van oorsprong Amerikaanse kunstenaar en muzikant J. Maizlish Mole, in opdracht van het eilandbestuur. Verdeeld over drie maanden maakte hij wandelingen op Skye. Alles wat hij tegenkwam sloeg hij op in zijn geheugen of schetsboek. Letterlijk alles: elk wandelpad of schapenpaadje, elk veldje of gebouw staat op de kaart. Maar wel zoals de maker het waarneemt. Bij winkels staat er bijvoorbeeld niet bij hoe de winkel precies heet, maar wat je er kunt kopen. Het resultaat is, schrijft Maizlish Mole op zijn website, een min of meer accurate weergave van de werkelijkheid. Het belangrijkste doel is niet om het landschap in kaart te brengen, maar zijn eigen beleving.

Eigenlijk vind ik dat de kunstenaar zichzelf daarmee tekort doet. Want veel informatiever dan dit kan een kaart niet worden. Op de grote kaart ontdek je niet alleen waar in het dorp Shinty – de ruwe, Schotse versie van hockey - wordt gespeeld, maar ook dat de wedstrijden op zaterdagmiddag zijn. Ook goed om te weten: bagpipe practice is op dinsdagavond. Wandelaars zien niet alleen direct waar de mooiste routes liggen, ze krijgen ook een lesje cultuurhistorie mee en worden gewaarschuwd voor kliffen en steile paden. Zelf nam ik het wandelpad rond de Scorrybreac-heuvel aan de oostkant van het dorp en ik kan bevestigen dat het daar inderdaad wet & lumpy is. Zo subjectief is de kaart dus niet, al zullen de bewoners van dirty looks en de beheerder van de sorry old pool daar misschien anders over denken. En dan nog: is niet elke kaart subjectief, want altijd gebaseerd op een keuze van wat de maker wel of niet wil laten zien?

Deze kaart heeft van alles het beste. Hij is gedetailleerd en toch overzichtelijk, persoonlijk en toch accuraat, kunstzinnig en toch bruikbaar. Als je hem bekijkt, krijg je een totaalbeeld dat alleen tekst of alleen een ‘normale’ kaart nooit zouden kunnen geven. Goed om te weten dat in deze tijd van Google Maps de mooiste kaarten nog altijd door mensenhanden worden gemaakt. 





Verschenen in Geografie, uitgave van het KNAG, oktober 2015

23 september 2015

Wie redt de blunderende ontwerper?


Wonen aan een plein heeft zijn voordelen. Een ervan is dat je kunt vertellen dat je aan een plein woont. Bij het woord 'plein' denken mensen al gauw aan fonteinen, standbeelden, monumentale bomen en gietijzeren bankjes onder maanlicht. Maar niet elk plein is een Vrijthof of een Place des Vosges. Mijn eigen buurtplein bestaat uit een stenig voetbalveld, een stenige speeltuin en een kinderdagverblijf met een stenige peuterspeelplek. Er is ook wat groen: een bomenveldje, op steen. Tussen de huizen en het plein is nauwelijks beschutting, waardoor er een 'sporthal-effect' ontstaat waarin peutergegil of pubergeschreeuw met gemak tot in de huiskamer reikt. Nog maar acht jaar geleden kreeg het plein een uitgebreide vernieuwingsbeurt. Blijkbaar is die gedaan door ontwerpers die dol waren op steen, geen aandacht hadden voor zaken als akoestiek, hittevorming en wateropvang en waren vergeten dat het plein de voortuin is van ruim driehonderd omwonenden.

Zo'n twee jaar geleden zat er opeens een hoopvol bericht in de nieuwsbrief van het buurtteam. Er was weer een budget voor verbetering. Het signaal dat er iets niet helemaal deugde aan het plein - dat inmiddels door meerdere bewoners was afgegeven - was blijkbaar opgepikt. Het geld zou niet zomaar worden besteed, maar in samenspraak met de buurt. Nadere berichten zouden volgen. Met lange tussenpauzes druppelde het goede nieuws binnen. Het was een kwestie van geduld en wachten op de uitnodiging om met zijn allen te gaan brainstormen.

Vorige maand was het dan zo ver. Op een zonnige namiddag verzamelden bewoners en professionals zich midden op het plein met zelf meegebrachte drankjes en hapjes. De sfeer was gemoedelijk. In een informele setting kreeg groot en klein de kans om van zich te laten horen. Er was een flipover met kleurige stickers waarop alle ideeën werden verzameld: een fontein, een kinderboerderij, bloemperken die door de bewoners zelf konden worden onderhouden. Er liep een man rond - ik had hem nog nooit gezien - die beweerde dat hij uitgebreid onderzoek had gedaan naar de wensen van de buurtbewoners. Daar was uitgekomen, zei hij, dat ze mediterrane planten wilden, want die deden hen 'terugdenken aan thuis'. Een ontwerper van de gemeente hoorde iedereen geduldig aan. Alle suggesties waren welkom, maar hij moest ook vertellen dat er een beperkt budget was dat 'in principe' alleen voor vergroening was bedoeld.

We zeggen het allemaal en we lezen het overal: dit is het tijdperk van de mondige burger. Plannen maken doe je samen of je doet het niet. De almachtige ontwerper, architect of stedenbouwer is verleden tijd. Dat vind ik ook. Tegelijkertijd betrapte ik mezelf tijdens die plein-picknick op de gedachte: 'Begin nou maar gewoon, want straks zijn we weer twee jaar verder'.

Had een grotere rol voor de bewoners kunnen zorgen voor een beter ontwerp bij de eerdere vernieuwingsbeurt van het plein? Dat hangt er vanaf, want de ene vorm van participatie is de andere niet. Er zijn geslaagde voorbeelden van community planning waarbij bewoners vanaf het begin letterlijk aan de ontwerptafel zitten. Ze vragen om veel inzet van professionals en hebben de grootste kans van slagen in buurten met een sterke sociale cohesie. (In de laatste ROmagazine staat er een lezenswaardig artikel over). Aan de andere kant van het spectrum zijn er de lichtere vormen van participatie, zoals inspraak per ideeënbus, waarbij het risico bestaat dat alleen de wensen van een kleine minderheid worden gehoord. Of er nu sprake is van participatie-heavy of participatie-light, in beide gevallen kunnen bewoners nooit al het werk van professionals overnemen. Ontwerpen aan een leefbare omgeving blijft een vak. Dat merk je aan zo'n buurtplein en aan alle andere openbare ruimtes waarbij je denkt: 'op papier zag het er waarschijnlijk beter uit.'

Luchtbakken

2 september 2015

Kaartlezen (9) - Kussen uit Polen


Dat lijkt wel een Vinex-wijk, dacht ik vorig jaar tijdens een treinvakantie in Polen. Bij het uitrijden van Warschau zag ik in het akkerland een nieuwe suburb in aanbouw. Strak van opzet, met veel dezelfde woningen en een mix van laagbouw en appartementen. Het had zo Almere kunnen zijn.

Ik moest eraan terugdenken toen ik deze kaart van de bevolkingsgroei in Europa tegenkwam. Het is een kaart om van te smullen. Door de fijnmazige indeling in regio's is hij zo gedetailleerd dat landen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. Maar ook de kleurkeuze is slim. De groei rond grote steden is zichtbaar als een rode ring. Sommige sterk suburbaniserende steden lijken zo op de afdruk van lippenstift op een ansichtkaart. Het patroon is te zien rond steden als Rome, Praag, Boedapest, Boekarest en Madrid. Maar nergens is het zo duidelijk als in Polen. De economische groei van het land slaat niet alleen neer in de moderne hoofdstad Warschau maar ook in en rond steden als Wroclaw, Olsztyn, Poznan, Torun en Gdansk. Het reflecteert de opkomst van een middenklasse die na de breuk met het communisme de flatwijk heeft verruild voor een ruimere woning in een voorstad.

De kaart werd dit jaar gepubliceerd door het BBSR in Bonn, het Duitse onderzoeksbureau voor de gebouwde omgeving. Hij toont de gemiddelde jaarlijkse bevolkingsontwikkeling in Europa tussen 2001 en 2011, het laatste jaar waarover uit alle landen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn. Behalve de suburbanisatie laat de kaart ook zien waar de Europese krimpregio's liggen: Zuidoost-Europa, de Baltische staten, Oost-Duitsland, Noordwest-Spanje. Opvallend sterke groeiers zijn Ierland en Frankrijk. Spanje groeit hard aan de costa's en rond Madrid. De Madrileense uitstraling bestrijkt een enorm gebied, een proces dat rond Parijs al langer aan de gang is en daar péri-urbanisation wordt genoemd.

Opvallend is verder dat Duitsland achterblijft bij de meeste andere West-Europese landen. De status van economische motor van Europa vertaalde zich in de periode 2001-2011 niet in bevolkingsgroei. Een mogelijke verklaring is dat de Duitse economische groei voor een deel is gebaseerd op lage lonen, waardoor werkzoekende migranten liever andere landen opzochten. 

Een grote versie van de kaart is hier te vinden.
 Verschenen in Geografie, uitgave van het KNAG, september 2015
 www.geografie.nl

25 augustus 2015

Altijd maar dat stomme voetbal

Ik woon aan een plein dat voor een groot deel is ingericht om op te voetballen. Laatst was er een picknick-middag voor de pleinbewoners. Er is geld voor vernieuwing, bewoners mochten met ideeën komen. Een jongetje van een jaar of zeven liet een plaatje zien van een kinderboerderij. Grazende schapen en geitjes voor de deur, dat leek hem leuk. 'Maar dan kan je niet meer voetballen', zei een volwassene. 'Weet je het zeker?' Ja, hij wist het zeker, zei het jochie.

Volgens mij moeten we beter naar dat jongetje luisteren. Niet dat ik een hekel heb aan voetbal. Integendeel, ik kijk graag naar wedstrijden op TV of naar het heerlijke geouwehoer in Voetbal Inside. Vroeger voetbalde ik zelf op straat, of liever nog op een grasveldje met twee jassen als doelpalen. Waar ik minder van hou, is de dominante plek die het voetbal inneemt in de openbare ruimte. Het voetbalplein is een vast onderdeel van bijna elke wijk, de laatste tijd vaak in de vorm van een voetbalkooi. In mijn buurt liggen twee voetbalpleinen op nog geen tweehonderd meter van elkaar. Op een paar minuten lopen liggen twee grote parken waarin ook prima kan worden gevoetbald, op echt gras. Wie graag wil voetballen zou daar ook terecht kunnen.

Natuurlijk moeten kinderen de ruimte hebben om te spelen in de stad. Maar wie heeft eigenlijk bedacht dat 'speelruimte' synoniem moet zijn aan 'voetbal'? Het lijkt eerder een gebrek aan fantasie dan een bewuste keuze; leg maar een plak steen of kunstgras neer met een paar strepen erop en we zijn klaar. Lekker makkelijk, lekker goedkoop in het onderhoud en alle kinderen blij.

Alle kinderen? Op mijn eigen voetbalplein zie ik dat er maar weinig écht wordt gevoetbald. Weinig partijtjes tussen twee teams, maar vaker een paar jongens - altijd jongens - die wat rondhangen en om beurten de bal op het doel knallen. De omwonenden van het plein worden dan urenlang getrakteerd op het geluid van een stuiterende bal. En op geschreeuw, want er is er altijd minstens één bij die vindt dat je een doelpunt moet vieren met oorverdovend gekrijs.


Halverwege de negentiende eeuw ontwikkelde de Britse filosoof Herbert Spencer de theorie dat kinderen een 'surplus aan energie' hebben. Speelplekken zouden zijn bedoeld om stoom af te blazen. Na een tijdje rennen, gillen en ruw gedrag zou het kind weer tot rust komen. Inmiddels weten we dat die theorie niet klopt en dat speelplekken zélf een grote invloed op het gedrag hebben. Op versteende, 'grijze' speelplekken gedragen kinderen zich drukker en minder sociaal dan op groene en gevarieerde speelplekken. Toch heeft de theorie van Spencer nog altijd ongemerkt veel invloed op de manier waarop speelplekken zijn ingericht. Veel speelplekken zijn open, versteend en fantasieloos. Om het tij te keren is in de VS en het Verenigd Koninkrijk een uitgebreide green playground beweging ontstaan.

Het voetbalplein is de ultieme grijze speelplek: lomp en luidruchtig. Toch zijn we het normaal gaan vinden dat kostbare open ruimte midden in woonwijken wordt opgeofferd aan voetbal, op een manier waar een grote meerderheid van de bewoners - onder wie ook veel kinderen - niets aan heeft. Zelden hoor je iemand zeggen dat zo'n voetbalplein of voetbalkooi gewoon lelijk is. Cruijff zou zeggen: je ziet het pas als je er naar kijkt.

Er moet iets beters te verzinnen zijn. Een kinderboerderij op mijn buurtplein zal er niet komen. Dat past vast niet binnen de regels. Maar ik zou de uitslag van een referendum 'voetbalveld of schapenveld' weleens willen zien. En anders zijn er nog duizend-en-één andere bestemmingsmogelijkheden dan dat eeuwige voetbal.

14 augustus 2015

Burgemeester Mark


Liefhebbers van ruimtelijke zaken worden deze zomer verwend bij Zomergasten. Allereerst natuurlijk met de keuze voor de altijd kritische en vrijuit sprekende stedenbouwkundige Adriaan Geuze. Maar ook in de eerste aflevering met Ahmed Aboutaleb was er aandacht voor ruimtelijke ontwikkeling. De Rotterdamse burgemeester koos een fragment uit de documentaire Urbanized uit 2011. Hij wilde ermee duidelijk te maken dat steden beter in staat zijn om een oplossing te vinden voor de grote wereldproblemen dan landelijke overheden. Het kon rekenen op veel bijval van twitteraars uit de RO-wereld, veelal zelf professionals uit de stad: 'Goed gezegd burgemeester: de stad wordt belangrijker dan de staat!'


Het past helemaal bij de trend van het moment. De wereld verstedelijkt in een ongekend tempo. Boeken als If mayors ruled the world (Benjamin Barber) en The triumph of the city (Edward Glaeser) zijn de nieuwe bijbels van het urbanisme. In de documentaire waarvan Aboutaleb een stukje liet zien gaat het over snel groeiende miljoenensteden als Bogotá en Mumbai, waar het stadsbestuur een oplossing moet zien te vinden voor verstikkende congestie, milieuvervuiling, onveiligheid en extreme ongelijkheid. Burgemeesters die het goed doen in deze steden, komen bijna als vanzelf terecht in de rol van superheld. In Brazilië heeft Jaime Lerner, de burgemeester die in Curitiba het OV-systeem met vrije busbanen invoerde (dat later door onder meer Bogotá werd overgenomen) nog altijd een mythische status.

Vrije busbaan in Curitiba  -  foto Mario Roberto Duran Ortiz


Maar hoe zit het met Nederland? Welk concreet bewijs is er dat bij ons de stad belangrijker wordt, of zelfs al is, dan de staat? Kunnen Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Eindhoven op eigen kracht verder als stadsstaat? Vliegen Aboutaleb, Van Aartsen, Van der Laan, Van Zanen en Van Gijzel in een rode cape door de straten om eigenhandig rampen te voorkomen? (De laatste lijkt me een type dat daar stiekem van droomt). Nederland is een van de meest gecentraliseerde landen ter wereld, met naar verhouding kleine steden. Tweederde van het gemeentebudget is afkomstig van de centrale overheid, slechts elf procent van de inkomsten van Nederlandse gemeenten komt uit lokale belastingen. Daarmee staan we bijna onderaan in de Europese Unie: alleen in Roemenië is de lokale overheid nog afhankelijker van de staat. 


Het maakt alle verhalen over de 'triomf van de stad' een tikje modieus. Of het nu gaat om belastingen, sociale zekerheid, energiepolitiek of onderwijs; het leven van de Nederlandse burger wordt nog altijd sterker bepaald door beslissingen op het Binnenhof dan door het beleid in het gemeentehuis. Uiteraard gebeurt er van alles op lokaal niveau en bruist het van de initiatieven en ideeën, van stadslandbouw tot stadsenergie. Maar laten we een beetje nuchter blijven. Als de tuinders of de distributiecentra van de grote supermarktketens in staking gaan, wordt het in de stad vechten om de laatste krop sla uit de buurtmoestuin. Als de knoppen van de energiecentrales worden dichtgedraaid, is het donker in de stad. Of neem kennisclusters, ook typisch iets waar steden graag mee pronken. In werkelijkheid ligt een internationaal topcluster als life sciences verspreid over Leiden, Amsterdam, Eindhoven en andere plaatsen. De kennis zit in personen, bedrijven, instellingen en hun netwerken. Het zou raar zijn om hun prestaties toe te schrijven aan een enkele stad.


En dan is er met de Nederlandse burgemeesters natuurlijk nog iets bijzonders aan de hand. Met nog een handvol andere landen in de democratische wereld worden ze hier niet gekozen door de bevolking. Het geeft ze in vergelijking met hun buitenlandse collega's een bleek politiek profiel. Tegenstanders van de gekozen burgemeester voeren dat altijd aan als argument tegen verandering: het zou uitdraaien op een teleurstelling omdat een gekozen burgemeester een te klein mandaat heeft om verkiezingsbeloftes waar te maken. En dus blijven Nederlandse burgemeesters de benoemde leiders van een dicht op elkaar gepakte verzameling grotere en kleinere steden. Polderaars die met veel overleg stapjes vooruit zetten. Bij ons geen mayors who rule the world. Dat vindt Benjamin Barber van het gelijknamige boek trouwens ook, want in interviews zegt de schrijver het over metropolitane regio's van tien miljoen inwoners of meer te hebben en Nederland te beschouwen als een grote stad. Als je het zo bekijkt heeft Nederland eigenlijk maar een echte super mayor: burgemeester Mark.

16 juli 2015

De eerlijkste stad

Wie vanuit Amsterdam beneden het IJ een zomers fietstochtje wil maken door het prachtige Waterland komt het eerste stuk door Amsterdam-Noord. Al snel na de veerpont begint dan de Van der Pekstraat. Het was altijd een entree die alle negatieve vooroordelen over 'Noord' bevestigde. Vervallen huisjes, dubieuze snackbars, beetje groezelig, beetje crimineel. Maar kijk nu eens. De straat is geherprofileerd, met in het midden drie dagen per week een markt. De woningen zijn gerenoveerd, waardoor je opeens ziet welke architectonische waarde ze hebben. Er is een mix van winkels gekomen, met een strakke vormgeving die verraadt dat er een plan achter zit. Café Oud Noord, dat er altijd al was, heeft gezelschap gekregen van een skate-shop, trendy horeca en foodstores en een curiosawinkel van bewoners. En de grootste shock: er is een boekhandel.
De eerste gedachte is dat de veryupping van Noord nu dus ook al heeft toegeslagen in die sjofele Van der Pekstraat. Toch ligt het net even anders. Ruim tien jaar geleden lag er een omvangrijk sloopplan voor de straat en de omliggende wijk. Het zijn de bewoners zelf die hebben gestreden voor behoud en renovatie. Na een jarenlange strijd kwam er vorig jaar een afspraak tussen bewonersorganisaties, de gemeente en de woningcorporatie om meer dan duizend woningen op te knappen. En die boekhandel? Die is er mede gekomen dankzij een crowdfunding-actie van buurtbewoners.
Het bestaat dus: gentrification voor en door de oorspronkelijke bewoners. En dat is goed om te weten. Want er wordt op dit moment heftig gediscussieerd in Amsterdam, maar ook in andere steden, over ongelijkheid in de stad. Daarbij lijkt gentrification de grote boosdoener. De term is model gaan staan voor het opdrijven van vastgoedprijzen, het wegjagen van bewoners en het onbetaalbaar worden van wijken voor 'gewone mensen'. Het is een term die te pas en te onpas wordt gebruikt om aan te geven dat het geld regeert, met uitkomsten die we niet willen. Zo wordt het ook een beetje een slordig begrip. Want voor je het weet heet elke ruimtelijke verandering waarbij waardestijging optreedt 'gentrification' en dan mag er dus bijna niets meer.
Misschien is gentrification - sowieso een woord dat veel mensen niets zegt - gewoon niet de meest bruikbare term. Misschien hebben we behoefte aan een nieuw frame voor het debat over ongelijkheid in de stad. Eind juni stond de maandelijkse talkshow Stadsleven van Tracy Metz in het teken van de 'eerlijke stad'. Een van de gasten was financiëel geograaf Ewald Engelen, die met drie collega's het manifest How to build a fairer city in de Britse krant The Guardian schreef. Steden moeten hun succes minder afmeten aan prestige-projecten en aan de competitie met andere steden, vindt Engelen. Ze zouden minder moeten kijken naar de (internationale) ranglijstjes en zich meer moeten afvragen hoeveel bewoners daadwerkelijk profiteren van nieuwe investeringen en ontwikkelingen. Een kernzin uit het manifest (in de vertaling op De Correspondent): 'Het succes van een stad moet niet worden afgemeten aan haar relatieve omvang en haar vermogen om soortgelijke steden de loef af te steken. De graadmeter moet zijn of die stad in staat is alledaagse goederen en diensten te distribueren, die een zo groot mogelijk aantal inwoners een beschaafd leven kunnen bieden.'
Amsterdam-Noord is een mooie proeftuin voor die eerlijke stad. Het gouden randje aan het IJ blinkt steeds feller, de Noord/Zuidlijn zal het stadsdeel straks nog gewilder maken. Tegelijkertijd ligt achter die opgeknapte Van der Pekstraat een van de twintig armste wijken van Nederland. Het aantal bewoners dat van de voedselbank gebruik
maakt, neemt toe. Dat zijn mensen die zich niet druk maken om het hipheidsgehalte van hun buurt. Ze zijn bezig met de vraag hoeveel ze aan het eind van hun vaste lasten nog overhouden om van te leven. Verhuizen is geen optie, want de sociale huursector wordt overal kleiner en duurder. En dat heeft niets te maken met gentrification of met Amsterdam, maar alles met het landelijk huurbeleid.
De ironie is dat juist in het snel populairder wordende Amsterdam de sociale huren nog altijd relatief laag zijn. Er is nog steeds - dankzij inspanningen van de gemeente en de woningcorporaties - een grote voorraad sociale huurwoningen én er is een grote groep mensen die daarop is aangewezen. Vanuit hun (steeds minder) goedkope huurwoning zien bewoners hun buurt veranderen. En ja, pas gearriveerde kopers hebben gemiddeld hogere maandlasten dan huurders, maar de cijfers wijzen uit dat huurders een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan wonen en dat dit verschil toeneemt. En dan is er nog het 'airbnb-effect': in een steeds groter deel van de stad verdienen huizenkopers een deel van hun woonlasten terug met toeristisch verhuur, iets wat sociale huurders niet mogen op straffe van huisuitzetting. 
Het zijn allemaal redenen om zoveel mogelijk mensen uit te nodigen op het feest van de vernieuwing. En dat geldt natuurlijk niet alleen voor Amsterdam, maar voor alle steden met ambitie. Nu nog wachten op nieuwe ranglijstjes. Welke stad is het meest inclusief? Welke stad slaagt er het best in om ruimtelijke investeringen ten goede van de bewoners te laten komen? Welke stad is het eerlijkst?


2 juli 2015

Kaartlezen (8) - Lost in Manipulation




Kijk eens goed naar dat logo van Kompas Koerier. Op subtiele wijze laat het 'inter & nationaal' pakjesbedrijf weten dat Vlieland toch echt te ver weg is. Het staat gewoon niet op de kaart. Bij Multi Service IJmond daarentegen is het IJsselmeer ingepolderd. Of willen ze misschien duidelijk maken dat je ze ook mag bellen als je midden op het water opeens asbest in de boot ontdekt? En het fraaie logo van schoonmaakbedrijf Ring Holland laat zien dat een kustlijn snel kan veranderen. Let vooral op de versterking van de Noordhollandse duinen. 
Nederland krijgt cartografisch heel wat te verduren. Bovenstaande foto's zijn slechts de oogst uit één Amsterdamse buurt. Je komt de vreemdste kaartjes tegen op het web, op straat, in kranten en tijdschriften. Met misvormde of samengesmolten eilanden, akelige overstromingen of nog onbestaande landaanwinningen. Nederland is natuurlijk ook een ingewikkeld land met al dat water, lastiger dan bijvoorbeeld België waar het alleen met het stukje Scheldemonding bij Antwerpen mis kan gaan. Een kaart van Nederland is eigenlijk altijd een compromis. De Afsluitdijk weglaten doet gedateerd aan. Maar een kaartje dat ook de Houtribdijk, de Zeeuwse dammen en de Flevolandse bruggen laat zien, wordt al snel te gedetailleerd. Een oplossing voor dat dilemma is om een heel nieuw kaartje te maken dat alleen de essentie laat zien; vijf bolletjes voor de Waddeneilanden, een uitsparing voor het IJsselmeer en een uitstulping voor Zeeland en Zuid-Limburg. Een soort karikatuur eigenlijk. Daar is Nederland dan wel weer heel geschikt voor. Het logo van de nieuwe partij VNL, van lijsttrekker Bram Moszkowicz, is daar een goed voorbeeld van:


Blijft natuurlijk de vraag waardoor die rare kaarten ontstaan. Mijn vermoeden: bewerking. Er is een goede basiskaart gebruikt, maar tijdens het scannen, knippen en plakken, verkleinen of vergroten zijn er vreemde dingen gebeurd. Een geval van lost in manipulation. Want afbeeldingssoftware kan tegenwoordig veel, maar er is nog altijd geen functie die waarschuwt: 'Bij deze bewerking gaat er een eiland verloren. Wilt u toch doorgaan?'

Verschenen in Geografie, uitgave van het KNAG, juni 2015

18 juni 2015

RO in de media, het blijft lastig

Het botert vaak niet tussen de landelijke media en ruimtelijke onderwerpen. Als er bijvoorbeeld weer eens een kritisch rapport is uitgekomen over de aanpak van achterstandswijken, gaan journalisten niet zelf kijken in zo'n achterstandswijk. Ze bellen liever een hoogleraar. Die houdt dan een genuanceerd verhaal, zo genuanceerd dat alle vooroordelen over het 'saaie' vakgebied worden bevestigd. Of ze gaan naar Ella Vogelaar, niet om te praten over de wijken maar om te praten over haar persoonlijke belevenissen als minister. ('En hoe voelde dat nou?'). Want dat is natuurlijk veel interessanter dan de vraag waarom we in Nederland nauwelijks echte ghetto's hebben en of dat misschien toch iets te maken heeft met de investeringen in achterstandswijken.

Afgelopen woensdag was het weer raak. Het programma De Nieuws BV op Radio1 besteedde aandacht aan de discussie over de groei van Amsterdam. Aanleiding was een artikel in Trouw waarin hoogleraren Zef Hemel en Frank van Oort pleiten voor een sterkere groei van de steden. Voor RO-watchers is het een bekende discussie: Nederland zou een echte metropool nodig hebben om internationaal mee te blijven tellen. Amsterdam heeft nooit een eerlijke kans gekregen om die metropool te worden. Nu het stedelijke woonmilieu geliefder is dan ooit, is het tijd om dat recht te zetten.

Hartstikke relevant allemaal en echt een onderwerp voor een nationale nieuwszender. Het gaat immers om een concrete vraag: moeten we blijven bouwen in randgemeenten als Almere, Zaanstad en Haarlemmermeer of moeten we al onze kaarten op Amsterdam zetten? Het begon nog redelijk, met architect Elma van Beek die vertelde dat er in Amsterdam-Noord en Zuidoost nog veel ruimte is om te bouwen. Vervolgens hadden de radiomakers kunnen kiezen voor meer diepgang. Ze hadden kunnen kiezen voor iemand die het er niet mee eens is dat we alle kaarten op Amsterdam moeten zetten. Friso de Zeeuw bijvoorbeeld, die al jaren zegt dat we niet alleen naar de grote steden maar ook naar het tussenliggende gebied moeten kijken. Of Pieter Tordoir, die onlangs samen met Regioplan De veranderende geografie van Nederland uitbracht, een uitgebreid onderzoek waarin de nadruk meer ligt op stedelijke netwerken dan op individuele steden.

Maar dat deed De Nieuws BV niet. Met wie ze wel belden? Met Dries Roelvink en Gerard Cox. Want Roelvink is een Amsterdammer en Cox is een Rotterdammer. En dat is lollig, snapt u, want Amsterdammers en Rotterdammers hebben altijd ruzie met elkaar. Gerard Cox had trouwens helemaal geen zin om te reageren en zei dat ook. Maar die weigering werd gewoon uitgezonden. Dus zelfs als grap was het mislukt, tenzij je het grappig vindt om Gerard Cox te horen zeggen dat hij niet wil meewerken aan een interview. Ik begon te verlangen naar Jack Spijkerman die luisteraars vroeger blij maakte met de mededeling dat ze een kluunwaps hadden gewonnen. En naar publieke media die ruimtelijke thema's de journalistieke diepgang geven die ze verdienen. 

11 juni 2015

Het hoeft niet met windmolens

Zaterdagochtend voor de ingang van de supermarkt, in gesprek met een verkoper.

V:      Dag meneer. Mag ik vragen waar u aan denkt bij het woord duurzaamheid?
M:     Ehm, nou ja. Aan producten die zijn gemaakt met respect voor de natuur en het landschap. En voor dieren en mensen.
V:      Dat is een mooie omschrijving. Denkt u ook aan energie?
M:     O ja, natuurlijk. Duurzame energie.
V:      Hoe zou u het vinden om rechtstreeks energie in te kopen bij iemand die u kent? Gegarandeerd honderd procent duurzaam en zonder tussenkomst van een grote energieproducent? Zo weet u precies wat u krijgt en waar het vandaan komt. Het mooiste is dat u ook nog eens minder betaalt dan bij de grote energiebedrijven. En wij regelen de overstap.
M:     Dat klinkt goed.
V:      Dan is dit misschien iets voor u.
(laat een spreadsheet met kleurige fotootjes zien)
Dit zijn allemaal boeren die bij ons zijn aangesloten. U kunt er zelf een uitkiezen. Als u bijvoorbeeld denkt: die vind ik leuk, dan wordt u daar afnemer van.
M:     Boer zoekt klant.
V:      Haha, precies.
M:     Ik heb er wel een probleem mee.
V:      En dat is?
M:     Ik zie overal windmolens op die plaatjes. En ik ben wel voor duurzame energie, maar niet zo voor windenergie.
V:      O. Waarom niet?
M:     Ik snap dat we een energietransitie moeten maken. Ik snap ook dat windenergie daarin een rol kan spelen. Maar ik vind niet dat het de hoofdrol moet zijn. Ik vind windenergie een nogal dure en lelijke oplossing en ik vrees ook dat het technisch snel zal worden ingehaald. Volgens mij kunnen we die miljarden van Henk Kamp slimmer besteden.
V:      Dat laatste ben ik met u eens. Windparken op zee zijn energiewinning volgens de oude methode, dus grootschalig en met grote energiebedrijven. En ze zijn inderdaad duur en slecht voor het milieu. Energie rechtstreeks van de boer is juist een alternatief daarvoor.
M:     Maar ik zie op jouw plaatjes allemaal lachende boeren met één windmolen achter hun rug. Daar redden we het natuurlijk nooit mee. Er is nu al veel protest tegen de plannen voor windparken op het land. Dan heb je het nog maar over één tot anderhalf procent verduurzaming van onze energievoorziening. Met een keuze voor windenergie maak je dus eigenlijk maar een klein stapje, tegen veel maatschappelijke onrust.
V:      Dat ben ik ook met u eens.
M:     We zijn het wel vaak eens hè?
V:      Ja. Er gaat te veel energie verloren aan de discussie over windmolens. Wind is inderdaad maar een onderdeel van het hele pakket. Daarom kun je bij ons ook terecht voor bio-energie. Of je kunt je aansluiten bij een zonnecollectief, waardoor je niet alleen energie voor jezelf opwekt maar ook overtollige energie kunt terugleveren aan het elektriciteitsnet én er geld voor ontvangen. De ontwikkelingen daarin gaan razendsnel.
M:     Dus het hoeft niet met windmolens?
V:      Dat klopt. Het hoeft niet met windmolens.
M:     Waarom maken jullie dat niet veel duidelijker? In de media lijkt het nu vaak of duurzame energie vooral windenergie betekent. Als je reclamespotjes op TV ziet voor groene energie, zie je windmolens draaien. Of neem nu die vergelijking met Denemarken die voortdurend wordt gemaakt. Hoe vaak heb ik dat verhaal nu al niet gehoord over het Deense wondereiland dat zogenaamd zelfvoorzienend is dankzij windmolens? Wat er nooit wordt bijverteld is dat er bijna geen kip woont op dat eilandje. Op ons eigen Texel hebben ze ook een lokale energiecooperatie. Daar halen ze energie uit zonnepanelen en biomassa en ze doen onderzoek naar getijde-energie. Er staat precies één windmolen op het eiland. De Texelaars begrijpen dat er weinig duurzaams is aan stalen reuzen in een kwetsbaar landschap.
V:      Maar u bent dus wel geïnteresseerd in duurzame energie rechtstreeks van de bron?
M:     Absoluut.
V:      Mag ik dan een folder meegeven?
M:     Ik kijk wel op de website. Da's duurzamer hè.
V:      Prettige dag nog.
M:     Prettige dag nog.

Energieneutrale woningen in Den Hoorn, Texel

18 mei 2015

Voorbij de Vinex-clichés

De cultuurstrijd tussen de stad en de suburb is van alle tijden. Voor de spraakmakende stedelingen zijn de suburbs burgerlijke, eenvormige oorden en is de stad de plek waar het echte leven zich afspeelt. Het is een strijd tussen ongelijke partijen, want aan de voorstedelingen gaat de discussie grotendeels voorbij. Terwijl de stedelingen zich druk maken, leven zij gewoon hun leven, tevreden in de suburbane rust van het Fluitekruid of de Sardiniëdreef. Het  contrast tussen vooroordeel en werkelijkheid wordt mooi uitgespeeld in het boekje Groeten uit Vinexland. In acht sfeerreportages beschrijft Tijs van den Boomen het leven in verschillende Vinexwijken. Die Vinex waar we altijd zo druk over doen, maakt de schrijver duidelijk, is eigenlijk gewoon Nederland in het klein. Mensen werken er samen, ze wantrouwen elkaar, ze zetten de ruimte naar hun hand, ze sporten en gaan naar de kerk. Aan het eind van het boek lijkt Van den Boomen rijp voor een verhuizing: 
     "In lijn 13, die me vanaf Amsterdam Centraal naar huis brengt, merk ik dat ik de oude stad met andere ogen bekijk: de huizen vlak op elkaar, de volle straten, de drukte. Het lijkt wel of er een grauwsluier hangt over de mensen en de dingen. Het contrast met de frisheid van de Vinexwijken is groot (...)" 

Het boekje (hier te downloaden) is uitgegeven in het kader van het Jaar van de Ruimte. Dat is toch al een beetje het Jaar van het Vinex-eerherstel geworden. Eerder dit jaar was er een avond in Amsterdam met de veelbelovende titel 'Is de Vinex geslaagd?'. Een vurig debat in het hol van de leeuw, zou je verwachten. Maar het werd geen avondje grootstedelijke Vinex-kritiek. In plaats daarvan was het podium aan enkele kopstukken uit de RO-wereld die allen waren betrokken bij  de Vinex-operatie. Ook hier werd benadrukt hoe ‘gewoon' de wijken waren. En ook hier kregen de criticasters ('stadse intellectuelen') een plaagstoot uitgedeeld. Een pro-Vinex offensiefje dus. En dat mag natuurlijk best. Want de wijken hebben het zwaar te verduren gehad. Het voorzetsel 'Vinex' heeft een hardnekkige bijklank waarvan het de vraag is of die ooit zal verdwijnen; noem een roman Vinexvrouwen en de lezer begrijpt meteen dat er iets niet pluis is met die dames. 

Maar niet alleen over Vinexwijken gaan clichés rond, ook over Vinex-kritiek. De bewering dat die alleen maar afkomstig is (of was) van een elitair, bevooroordeeld groepje stedelingen is op zichzelf ook weer een cliché. En hij is onwaar. De zorg dat de wijken te grootschalig, te monofunctioneel ('wonen, wonen, wonen'), te aanbodgericht en te weinig onderscheidend waren, kwam uit een brede kring. In het tweede paarse kabinet probeerde staatssecretaris Johan Remkes om burgers meer zeggenschap te geven over hun woning en woonomgeving. Het aantal woningen in particulier opdrachtgeverschap moest flink omhoog, want zoals hij erbij zei: 'Nederland mag best een beetje meer op België lijken'. Het was midden in de vette jaren voor de woningbouw, en het kan moeilijk anders worden gezien dan als kritiek op de Vinex-praktijk. 

Vinexwijk moet zich bewijzen op de woningmarkt

Is het inderdaad 'eind goed al goed' met de Vinex en zijn we wel zo'n beetje klaar met discussiëren erover? Vijfentwintig jaar Vinex - de meeste wijken zijn jonger, sommige zijn nog niet af – lijkt lang maar is eigenlijk nog te kort om definitieve conclusies te trekken. De grote groep bewoners die rond hun dertigste naar een Vinexwijk verhuisde, behoort nog niet tot de senioren, hun kinderen moeten nog aan een wooncarrière beginnen. Het is dus nog te vroeg om te zeggen hoe de wijken het zullen doen als woonmilieu voor ouderen of voor de volgende generatie jonge starters. Bovendien ziet de wereld er alweer anders uit dan in 1990. Wie had toen bijvoorbeeld het dalende autobezit onder jongeren of de groei van het aantal zzp’ers voorspeld? Door krimp of afnemende groei zal de woningmarkt verder ontspannen. Het betekent dat het verschil tussen populaire en minder populaire wijken scherper aan het licht zal komen en dat woonmilieus zich sterker moeten bewijzen. Hoe zal het al die Leidscheveens, Terwijdes, IJburgen en Vathorsten vergaan? 

De trend is op dit moment dat de huizenprijzen in binnenstedelijke wijken zich het snelst herstellen. De prijzen van nieuwe woningen hebben sinds de vastgoedcrisis juist de hardste klappen gekregen. Het kan een tijdelijk verschijnsel zijn - de 'lucht' in de huizenmarkt die moest ontsnappen. Het kan ook zijn dat de populariteit van de stad verder doorzet en dat suburbane woonwijken het lastig krijgen op de woningmarkt, vooral als ze weinig bijzonders hebben te bieden. We kunnen afspreken dat we klaar zijn met de imago-discussie over de Vinex, de Vinexwijken zijn nog niet klaar met hun praktijktest.

1 mei 2015

Kaartlezen (7) - Gebiedsgeluk


Sinds 2005 stelt het Amerikaanse centrum voor ziektebestrijding en -preventie (CDC) aan een grote groep mensen de vraag: hoe tevreden bent u met uw leven, in het algemeen? Er zijn vier antwoorden mogelijk, van heel tevreden tot heel ontevreden. Als je de uitkomsten mag geloven, zijn Amerikanen een gelukkig volk: ruim 94% van de respondenten verklaart tevreden of heel tevreden te zijn. De cijfers zijn vorig jaar gebruikt door onderzoekers van Harvard University en University of British Columbia voor een onderzoek naar de 'geografie van het geluk' in de VS. De vraag die ze wilden beantwoorden was of sommige steden en regio's gelukkiger zijn dan andere.

De onderzoekers hebben het grondig aangepakt. Alleen meten welke steden of regio's het hoogst scoren op de tevredenheidsvraag was niet genoeg. Er zijn veel factoren die samenhangen met geluk. Zo zijn bijvoorbeeld mensen met een hogere opleiding en hogere inkomens gemiddeld gelukkiger, waardoor steden met veel welvarende hoger opgeleiden ook gelukkiger zullen zijn. Maar wat de onderzoekers juist wilden meten, was de invloed van de plaats zelf, los van demografische en eoconomische kenmerken. Om daar achter te komen, zijn de uitkomsten gecorrigeerd en is het verschil gemeten tussen de verwachte score en de werkelijke score. Wat je dan overhoudt is, als het goed is, het 'gebiedsgeluk', of zoals de onderzoekers het noemen de area specific happiness.

                                                                                  Afbeelding uit Unhappy Cities

Het patroon op de kaart is dat de gelukkigste gebieden (blauw) vooral in het Zuiden van de VS liggen en dat de stedelijke regio's rond de Grote Meren en in het Noordoosten het ongelukkigst (rood) zijn, of misschien beter gezegd het ongelukkigst maken. Het zijn vooral oude en gekrompen industriesteden als Detroit, Buffalo en Pittsburgh die laag scoren. Logisch, zou je denken, want wonen in een stad die betere tijden heeft gekend, maakt mensen ongelukkig. Maar de uitleg van de onderzoekers is verrassend: deze steden waren altijd minder gelukkig, ook in de tijd dat ze groeiden. Mensen kiezen bewust of onbewust voor het inleveren van geluk in ruil voor welvaart. Er vindt een uitruil plaats tussen 'plezier' en 'productiviteit'. Dat kan ook verklaren waarom New York de laagste geluksscore van alle steden heeft. Het is een conclusie die intuïtief klopt: migranten die naar New York trekken, doen dat niet omdat ze er een happy city verwachten aan te treffen maar omdat ze er hun individuele kansen op geluk hopen te vergroten.

Allemaal interessant natuurlijk. En veel stof tot speculeren over de redenen waarom het Zuiden per saldo gelukkiger is (religie, de zon?). Maar het hele onderzoek is wel gebaseerd op een nogal wankele aanname, namelijk dat mensen een eerlijk antwoord geven op de vraag 'hoe gaat het met u?'. Stel nu eens dat daar ook geografische verschillen in bestaan. Dan meet je dus eigenlijk niet de geografische spreiding van geluk, maar eerder die van openhartigheid of van de neiging tot klagen. Als geluksmeter kan het onderzoek dan regelrecht de prullenbak in. Geluk blijft een ongrijpbaar fenomeen. Misschien maar beter ook.
 
Verschenen in Geografie, uitgave van het KNAG, mei 2015