27 januari 2015

Maar is de Vinex nu geslaagd?

Is de Vinex geslaagd? Dat was de vraag afgelopen donderdag in het Amsterdamse Pakhuis De Zwijger. Een prikkelende vraag waar geen eenduidig antwoord op kwam. Al merk je op zo'n avond wel dat het ergste Vinex-bashen voorbij is. De pendel is weer de andere kant op geslingerd. Je mag gewoon zeggen dat de Vinex - met 650.000 nieuwe woningen tussen 1995 en 2005 - een prestatie van formaat is, dat de meeste bewoners tevreden zijn, dat dé Vinex niet bestaat en dat alles wat mis ging in de context van de tijd moet worden bekeken. De plannenmakers van destijds houden niet van de term Vinex, zei Steef Buijs, die als hoofd stadsvorming bij de Rijksplanologische Dienst (RPD) in de jaren negentig meewerkte aan de Vinex. Hij zou het niet betreuren als het woord uit de taal verdwijnt.

Boeiend hoe snel iets geschiedenis kan worden. In een artikel in De Groene Amsterdammer (€), dat aan de basis stond van de debatavond, beschrijft Floor Milikowski hoe de Vinex-operatie tot stand kwam. Het is vooral verrassend om te lezen hoeveel het van personen afhing en hoeveel toeval er bij kwam kijken. Ruimtelijke ordening had aan het eind van de jaren tachtig nauwelijks politieke betekenis. Het was voor een belangrijk deel te danken aan de nieuwe minister Pieter Winsemius dat er een Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (Vino) kwam, waarin de nadruk lag op de steden en de concurrentiekracht van de economie. Zijn opvolger Hans Alders nam de plannen over, met een zwaarder accent op woningbouw dichtbij de stad. Daarmee was de Vierde Nota Extra, ofwel de Vinex, geboren.

De hoop lijkt ijdel dat de term ooit zal verdwijnen. Iedereen begrijpt onmiddellijk wat er wordt bedoeld met 'typisch vinex'. Of de wijken het nu verdienen of niet, de term is een synoniem geworden voor burgerlijke eenvormigheid. Nuanceringen uit de vakwereld dat dé Vinex niet bestaat - zo ligt bijvoorbeeld een derde van alle Vinex-woningen in binnenstedelijk gebied - doen daar niets aan af. Heel hard roepen dat de Vinex juist wél leuk is, bevestigt de negatieve connotatie alleen maar.

Ook in de planningswereld staat de Vinex-operatie symbool voor een afgesloten periode: die van de grootschalige stadsuitbreidingen, ontwikkeld door grote partijen in een afgerond proces. Het kost moeite om dat vaste patroon te doorbreken. Inspanningen om bewoners meer zeggenschap te geven over hun nieuwbouwwoning, zoals van ex-wethouder Adri Duivesteijn in Almere, werden en worden nog vaak als een soort persoonlijke hobby afgeschilderd. En dat is eigenlijk raar, zei Duivesteijn per skype-verbinding in De Zwijger. Want niemand is verplicht om zelf te bouwen, het gaat om de keuzevrijheid en om het feit dat kant-en-klaar wijken niet vanzelfsprekend zouden moeten zijn.

Homeruskwartier in Almere: meer zeggenschap voor bewoners

Ypenburg in Den Haag: koopjeskelder

De Vinex heeft financiële winnaars en verliezers gemaakt. Bij de winnaars horen grondspeculanten, ontwikkelaars en gemeenten met eigen grond, die vooral in de jaren negentig flinke winsten maakten. Tot de verliezers behoren gemeenten die met grote hoeveelheden braakliggende grond zijn blijven zitten en miljoenen moeten afschrijven op hun begroting. Recordhouder is het Zuid-Hollandse Lansingerland, een typische Vinex-gemeente boven Rotterdam - die een verlies leed van ruim 250 miljoen. De grootste verliezers zijn huizenkopers die zich voor 2008 lieten verleiden tot riskante hypotheekvormen en nu met een forse restschuld op hun woning zitten. (Wie wil weten hoe dat ging, moet zeker naar het toneelstuk De Verleiders, dat de rol van de banken bij de huizenzeepbel in pakkend activistisch theater ontrafeld).

Misschien ligt daarin een antwoord op de vraag of de Vinex geslaagd is: een vergelijking van de waarde-ontwikkeling met andere woonmilieus. Zo blijft de discussie minder hangen in de bekende clichés, waarbij de wijken ('saai!') of hun critici ('elitair!') er van langs krijgen. In 2009, het jaar na het klappen van de vastgoedbubbel, daalden de huizenprijzen volgens NVM-cijfers met gemiddeld met twee procent, die van nieuwbouwwoningen met tien tot vijftien procent. Kaartjes laten zien dat de vierkante-meterprijzen in Vinex-wijk IJburg in de afgelopen jaren sneller zijn afgekoeld dan in de rest van Amsterdam. In Den Haag worden Vinex-wijken als Ypenburg en Leidschenveen door een hypotheekbemiddelaar als 'koopjeskelder' aangeprezen, met prijsdalingen van rond de 25% sinds het begin van de vastgoedcrisis.

De vraag is of dit nog steeds de 'lucht' in de markt is die moet ontsnappen. In een groot deel van het land zal de druk op de woningmarkt verder afnemen, zei Duivesteijn in De Zwijger. Dan zal blijken waar zich de meest kwetsbare delen bevinden. Impliciet zei hij: daar kon wel eens meer old school Vinex tussen zitten dan we nu denken.  

15 januari 2015

Leren van de Hallen

Eind vorig jaar werden rond dezelfde tijd de Markthal in Rotterdam en de Foodhallen in Amsterdam geopend. Het kan niemand zijn ontgaan, want beide projecten kregen veel publiciteit. Een beetje overdreven veel misschien -  ook op een landmarkt in Limburg of Twente kun je jezelf volstoppen met heerlijkheden -  maar dat zal wel zijn omdat de meeste journalisten in de grote stad wonen. Vanaf het begin worden beide hallen druk bezocht en zijn alle ruimtes verhuurd. Maar meteen was er ook kritiek. Op het hoge hipster-gehalte en de prijzen van de koopwaar ('pleur op met jullie langoustines en biosmoothies'). Terwijl de renovatie van de Amsterdamse tramremise alom lof ontvangt, krijgt de opvallende Rotterdamse Markthal niet ieders goedkeuring. Een zeppelin-hangar, noemde Jules Deelder het gebouw.

Zo valt er altijd wat te klagen. Maar ze zijn dus wel een succes, die hallen. Blijkbaar doen ze iets goed en hebben stedelingen behoefte aan semi-publieke ontmoetingsplekken die het beste van bottom-up en top-down combineren. Het 'merk' staat vast, de invulling is flexibel. Zo is de Markthal eigendom van grote investeerder Corio, bekend van onder meer Hoog Catharijne. Ook de huurders in de Amsterdamse Foodhallen volgen een van bovenaf bedachte vormgeving. De stands mogen dan kleinschaligheid en authenticiteit uitstralen, ze vormen een geheel. Een ander kenmerk is dat de bezoeker geen drempel over hoeft om naar binnen te gaan. Het is vastgoed, maar het voelt als openbare ruimte.

Mogelijk kunnen andere winkelgebieden er iets van leren. Denk aan verouderde winkelplinten in na-oorlogse wijken, waarin soms meer dan de helft van de panden leeg staat. Terwijl de woningbouw in vernieuwingswijken meestal wel is gelukt,  blijft de detailhandel achter. Plannen voor vernieuwing van winkelgebieden sneuvelen of worden vooruitgeschoven. Tijdelijke initiatieven moeten de leegte opvullen, maar hebben als risico dat ze het achterstandsstempel nog eens benadrukken. Zo'n expositieruimte met door bewoners gemaakte foto's in een voormalig winkelpand, is dat  echt een doorstart naar betere tijden, of vooral een bewijs dat de commerciële levensvatbaarheid tot het nulpunt is gedaald? 

Schilder die grauwe plint en zet er een naam op
Doorgaan op dezelfde weg is geen optie voor dit soort gebieden. Het is slopen of iets nieuws verzinnen. Oude winkelplinten zullen niet direct interessant zijn voor grote marktpartijen, maar ze kunnen wel leren van het succes van het hallen-concept. Voorwaarde is dat de betrokken partijen de handen ineen slaan. Dus kom op gebouweigenaren, overheden en nog aanwezige ondernemers. Schilder die grauwe plint. Zet er een naam op, één die blijft hangen en die geschikt is voor branding. Zorg voor een flexibele invulling met meerdere ondernemers. Doorbreek daar waar het kan de scheiding tussen straat en winkels; zet deuren open, haal drempels weg, voeg panden samen. Zet die plint in de markt!