‘Wijze, dit
kan niet langer zo doorgaan. Het volk blijft de huizen maar warm stoken met
paardevijgen. Het gaat steeds erger stinken. We moeten iets verzinnen.’
De wijze wreef
over het gerimpelde voorhoofd.
‘Misschien is
er een oplossing, Sire. Ik heb gehoord van Waaibomenland. Daar ruikt het altijd
fris, de huizen zijn er altijd warm en de mensen zijn er altijd blij.’
‘En hoe doen
ze dat daar?’
‘Met
waaibomen, Sire.’
‘Waaibomen?’
‘Jawel, Sire.
Dat zijn hele bijzondere bomen. Als je er een tak afzaagt, groeit er meteen
weer een nieuwe aan.’
‘Dus als wij
ook waaibomen krijgen zijn al onze problemen verdwenen?’ vroeg de koning.
‘Alleen als er
genoeg waaibomen komen, Sire. Aan een paar waaibomen heb je niets.’
De koning
klapte in zijn handen.
‘Wij krijgen
ook waaibomen. Ik zal de boodschapper opdracht geven om het nieuws te
verspreiden over het land.’
‘Wijze, hoe
hoog kunnen waaibomen worden?’ vroeg het prinsesje, dat nieuwsgierig had
meegeluisterd.
‘Wel tien keer
zo hoog als de kasteeltoren, hoogheid,’ zei de wijze
‘Wauw!’ riep
het prinsesje. ‘Dat is superhoog!’
‘Inderdaad
hoogheid, daarom heten ze waaibomen.’
Er ging een
hele tijd voorbij. De koning van Paardevijgenland wachtte en wachtte. Tot hij
op een dag bezoek kreeg van de dorpshoofden uit het Noorden. ‘Sire,’ zeiden ze.
‘Wij vinden het een uitstekend idee van die waaibomen. Maar begrijpt u, onze
dorpen zijn maar klein en de waaibomen zijn zo groot. De boeren zijn bang dat
het land onvruchtbaar wordt.’
‘Dus jullie
hebben liever paardevijgen?’ vroeg de koning.
‘O nee, Sire,’
zeiden de dorpshoofden. ‘We hebben liever waaibomen. We denken alleen dat het
beter zou zijn als ze ergens anders zouden komen.’
Niet veel
later kwamen de dorpshoofden van de dorpen aan het Grote Meer langs op het
kasteel. ‘Sire,’ zeiden ze. ‘Wij steunen u volledig. Maar onze dorpen zijn maar
klein en de waaibomen zijn zo groot. De vissers zijn bang dat alle vissen
doodgaan.’
‘Dus jullie
hebben liever paardevijgen?’ vroeg de koning.
‘O nee, Sire,’
zeiden de dorpshoofden. ‘Paardevijgen zijn heel ouderwets. We denken alleen dat
het beter zou zijn als de waaibomen ergens anders zouden komen.’
Tenslotte
kreeg de koning bezoek van de dorpshoofden van de duindorpen.
‘Sire,’ zeiden
ze. ‘U bent een groot leider. Maar ziet u, onze dorpen zijn maar klein en de
waaibomen zijn zo groot. De kooplieden zijn bang dat de zon niet meer zal
schijnen.’
‘Dus jullie
willen doorgaan met paardevijgen?’ vroeg de koning.
‘Zeker niet,
sire. We willen waaibomen. Maar we denken dat het beter zou zijn als..’
‘Jaja, ik weet
het al,’ onderbrak de koning hen.
‘Lukt er dan
helemaal niets in dit land!’ riep de koning in zijn kasteel. ‘Nu hebben we nog
steeds geen waaibomen en stinkt het nog steeds naar paardevijgen. Was het hier
maar net als in Waaibomenland, waar het altijd fris ruikt en de huizen altijd
warm zijn en de mensen altijd blij.’
Even was het
stil in het kasteel. Toen zei de koning tegen het prinsesje:
‘Dochter,
vertel je moeder in de kasteeltuin dat ik op reis ga.’
‘Waar ga je
naartoe?’ vroeg het prinsesje.
‘Naar
Waaibomenland.’
‘Maar papa,
waar ligt dat eigenlijk?’
'Dat weet ik niet,’ zei de koning van Paardevijgenland. ‘Maar het móet
bestaan.’Afbeelding: NL Architects |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten