25 augustus 2015

Altijd maar dat stomme voetbal

Ik woon aan een plein dat voor een groot deel is ingericht om op te voetballen. Laatst was er een picknick-middag voor de pleinbewoners. Er is geld voor vernieuwing, bewoners mochten met ideeën komen. Een jongetje van een jaar of zeven liet een plaatje zien van een kinderboerderij. Grazende schapen en geitjes voor de deur, dat leek hem leuk. 'Maar dan kan je niet meer voetballen', zei een volwassene. 'Weet je het zeker?' Ja, hij wist het zeker, zei het jochie.

Volgens mij moeten we beter naar dat jongetje luisteren. Niet dat ik een hekel heb aan voetbal. Integendeel, ik kijk graag naar wedstrijden op TV of naar het heerlijke geouwehoer in Voetbal Inside. Vroeger voetbalde ik zelf op straat, of liever nog op een grasveldje met twee jassen als doelpalen. Waar ik minder van hou, is de dominante plek die het voetbal inneemt in de openbare ruimte. Het voetbalplein is een vast onderdeel van bijna elke wijk, de laatste tijd vaak in de vorm van een voetbalkooi. In mijn buurt liggen twee voetbalpleinen op nog geen tweehonderd meter van elkaar. Op een paar minuten lopen liggen twee grote parken waarin ook prima kan worden gevoetbald, op echt gras. Wie graag wil voetballen zou daar ook terecht kunnen.

Natuurlijk moeten kinderen de ruimte hebben om te spelen in de stad. Maar wie heeft eigenlijk bedacht dat 'speelruimte' synoniem moet zijn aan 'voetbal'? Het lijkt eerder een gebrek aan fantasie dan een bewuste keuze; leg maar een plak steen of kunstgras neer met een paar strepen erop en we zijn klaar. Lekker makkelijk, lekker goedkoop in het onderhoud en alle kinderen blij.

Alle kinderen? Op mijn eigen voetbalplein zie ik dat er maar weinig écht wordt gevoetbald. Weinig partijtjes tussen twee teams, maar vaker een paar jongens - altijd jongens - die wat rondhangen en om beurten de bal op het doel knallen. De omwonenden van het plein worden dan urenlang getrakteerd op het geluid van een stuiterende bal. En op geschreeuw, want er is er altijd minstens één bij die vindt dat je een doelpunt moet vieren met oorverdovend gekrijs.


Halverwege de negentiende eeuw ontwikkelde de Britse filosoof Herbert Spencer de theorie dat kinderen een 'surplus aan energie' hebben. Speelplekken zouden zijn bedoeld om stoom af te blazen. Na een tijdje rennen, gillen en ruw gedrag zou het kind weer tot rust komen. Inmiddels weten we dat die theorie niet klopt en dat speelplekken zélf een grote invloed op het gedrag hebben. Op versteende, 'grijze' speelplekken gedragen kinderen zich drukker en minder sociaal dan op groene en gevarieerde speelplekken. Toch heeft de theorie van Spencer nog altijd ongemerkt veel invloed op de manier waarop speelplekken zijn ingericht. Veel speelplekken zijn open, versteend en fantasieloos. Om het tij te keren is in de VS en het Verenigd Koninkrijk een uitgebreide green playground beweging ontstaan.

Het voetbalplein is de ultieme grijze speelplek: lomp en luidruchtig. Toch zijn we het normaal gaan vinden dat kostbare open ruimte midden in woonwijken wordt opgeofferd aan voetbal, op een manier waar een grote meerderheid van de bewoners - onder wie ook veel kinderen - niets aan heeft. Zelden hoor je iemand zeggen dat zo'n voetbalplein of voetbalkooi gewoon lelijk is. Cruijff zou zeggen: je ziet het pas als je er naar kijkt.

Er moet iets beters te verzinnen zijn. Een kinderboerderij op mijn buurtplein zal er niet komen. Dat past vast niet binnen de regels. Maar ik zou de uitslag van een referendum 'voetbalveld of schapenveld' weleens willen zien. En anders zijn er nog duizend-en-één andere bestemmingsmogelijkheden dan dat eeuwige voetbal.

14 augustus 2015

Burgemeester Mark


Liefhebbers van ruimtelijke zaken worden deze zomer verwend bij Zomergasten. Allereerst natuurlijk met de keuze voor de altijd kritische en vrijuit sprekende stedenbouwkundige Adriaan Geuze. Maar ook in de eerste aflevering met Ahmed Aboutaleb was er aandacht voor ruimtelijke ontwikkeling. De Rotterdamse burgemeester koos een fragment uit de documentaire Urbanized uit 2011. Hij wilde ermee duidelijk te maken dat steden beter in staat zijn om een oplossing te vinden voor de grote wereldproblemen dan landelijke overheden. Het kon rekenen op veel bijval van twitteraars uit de RO-wereld, veelal zelf professionals uit de stad: 'Goed gezegd burgemeester: de stad wordt belangrijker dan de staat!'


Het past helemaal bij de trend van het moment. De wereld verstedelijkt in een ongekend tempo. Boeken als If mayors ruled the world (Benjamin Barber) en The triumph of the city (Edward Glaeser) zijn de nieuwe bijbels van het urbanisme. In de documentaire waarvan Aboutaleb een stukje liet zien gaat het over snel groeiende miljoenensteden als Bogotá en Mumbai, waar het stadsbestuur een oplossing moet zien te vinden voor verstikkende congestie, milieuvervuiling, onveiligheid en extreme ongelijkheid. Burgemeesters die het goed doen in deze steden, komen bijna als vanzelf terecht in de rol van superheld. In Brazilië heeft Jaime Lerner, de burgemeester die in Curitiba het OV-systeem met vrije busbanen invoerde (dat later door onder meer Bogotá werd overgenomen) nog altijd een mythische status.

Vrije busbaan in Curitiba  -  foto Mario Roberto Duran Ortiz


Maar hoe zit het met Nederland? Welk concreet bewijs is er dat bij ons de stad belangrijker wordt, of zelfs al is, dan de staat? Kunnen Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Eindhoven op eigen kracht verder als stadsstaat? Vliegen Aboutaleb, Van Aartsen, Van der Laan, Van Zanen en Van Gijzel in een rode cape door de straten om eigenhandig rampen te voorkomen? (De laatste lijkt me een type dat daar stiekem van droomt). Nederland is een van de meest gecentraliseerde landen ter wereld, met naar verhouding kleine steden. Tweederde van het gemeentebudget is afkomstig van de centrale overheid, slechts elf procent van de inkomsten van Nederlandse gemeenten komt uit lokale belastingen. Daarmee staan we bijna onderaan in de Europese Unie: alleen in Roemenië is de lokale overheid nog afhankelijker van de staat. 


Het maakt alle verhalen over de 'triomf van de stad' een tikje modieus. Of het nu gaat om belastingen, sociale zekerheid, energiepolitiek of onderwijs; het leven van de Nederlandse burger wordt nog altijd sterker bepaald door beslissingen op het Binnenhof dan door het beleid in het gemeentehuis. Uiteraard gebeurt er van alles op lokaal niveau en bruist het van de initiatieven en ideeën, van stadslandbouw tot stadsenergie. Maar laten we een beetje nuchter blijven. Als de tuinders of de distributiecentra van de grote supermarktketens in staking gaan, wordt het in de stad vechten om de laatste krop sla uit de buurtmoestuin. Als de knoppen van de energiecentrales worden dichtgedraaid, is het donker in de stad. Of neem kennisclusters, ook typisch iets waar steden graag mee pronken. In werkelijkheid ligt een internationaal topcluster als life sciences verspreid over Leiden, Amsterdam, Eindhoven en andere plaatsen. De kennis zit in personen, bedrijven, instellingen en hun netwerken. Het zou raar zijn om hun prestaties toe te schrijven aan een enkele stad.


En dan is er met de Nederlandse burgemeesters natuurlijk nog iets bijzonders aan de hand. Met nog een handvol andere landen in de democratische wereld worden ze hier niet gekozen door de bevolking. Het geeft ze in vergelijking met hun buitenlandse collega's een bleek politiek profiel. Tegenstanders van de gekozen burgemeester voeren dat altijd aan als argument tegen verandering: het zou uitdraaien op een teleurstelling omdat een gekozen burgemeester een te klein mandaat heeft om verkiezingsbeloftes waar te maken. En dus blijven Nederlandse burgemeesters de benoemde leiders van een dicht op elkaar gepakte verzameling grotere en kleinere steden. Polderaars die met veel overleg stapjes vooruit zetten. Bij ons geen mayors who rule the world. Dat vindt Benjamin Barber van het gelijknamige boek trouwens ook, want in interviews zegt de schrijver het over metropolitane regio's van tien miljoen inwoners of meer te hebben en Nederland te beschouwen als een grote stad. Als je het zo bekijkt heeft Nederland eigenlijk maar een echte super mayor: burgemeester Mark.