Startende bedrijfjes zitten vaak op onverwachte
plekken, die oorspronkelijk nooit waren bedoeld om als bedrijfsruimte te
dienen. Zoals op zolders, in garages en in andere extra ruimtes van woningen in
vinexwijken. Dat is de conclusie uit een onderzoek van het Utrechtse
stedebouwkundig bureau Nieuwe Gracht naar de opkomst van kleinschalige
bedrijvigheid in stedelijke gebieden. Verrassend? Of toch ook logisch? De vinex
is de thuishaven van de werkende middenklasse. Er is geld, er is kennis. Er
zijn bewoners die, al dan niet gedwongen, hun vaste baan verlaten om als
zelfstandige verder te gaan. Er zijn vrije uren, mede dankzij het
anderhalfverdienersmodel waarin een partner full time werkt en de ander in
deeltijd. Dat moet wel tot bedrijvigheid leiden, zeker in een tijdperk waarin
je in een handomdraai een eigen webshop opzet.
Alleen jammer dat er aan de buitenkant nog zo weinig
van te zien is. Het ontbreekt in vinexwijken aan wat in vrijwel elk ander soort
woonomgeving heel normaal is. Geen zichtbare winkels of kantoren tussen de
huizen, laat staan een groenteboer of bakker. Hoogstens een half verscholen
bordje tussen de muurplanten waarop te zien is dat iemand een yoga- of adviespraktijk heeft. Het
is een gevolg van de beslissing om alle bedrijvigheid in één winkelcentrum
onder te brengen. Voor ontwikkelende partijen zijn de opbrengsten uit
winkelvastgoed een vast onderdeel van het verdienmodel. Gemeenten zijn hierin
meegegaan en hebben nauwkeurig vastgelegd dat er op andere plekken geen
bedrijven bij mogen komen. Wonen en werken netjes van elkaar gescheiden; het
doet denken aan de jaren vijftig.
Niet alle bewoners leggen zich daarbij neer. In
Leidsche Rijn is een groep bewoners al enkele jaren bezig om een permanent
marktplein te beginnen onder de naam Vinexmarkt. Het initiatief is ontstaan uit
onvrede met het gebrek aan levendigheid en ontmoetingsplekken in de wijk. Een
andere Leidsche-Rijnbewoonster beschrijft op haar blog hoe ze in haar wijk een rommelwinkeltje ontdekt waarin niets duurder is dan
vijf euro. De verkoopster is er spontaan mee begonnen, zonder zich af te vragen
of het mag. Het zet 'Vinexvrouwtje' aan tot de volgende overpeinzing:
‘In de Vinex is alles tot op de millimeter
gepland. Elke struik, elke boom, krijgt eerst op papier een plekje voordat er
echt iets in de grond wordt gestopt’ ...
‘Niks onstaat zomaar. En als het wel zo is, is dat automatisch
‘tegen’ de regels, want het stond niet in het plan. Ik kan me er er nog steeds
over verbazen dat je in een ‘vrij’ land zo weinig mag en dat iedereen zich daar
ook zo gedwee bij neerlegt.’
Volgens mij bewijst het twee dingen. Ten eerste dat
je geen verstokte vinexhater hoeft te zijn om kritiek te hebben op de manier
waarop die wijken zijn gepland. Ten tweede dat nieuwe wijken altijd minder 'af'
zijn dan we denken. Je kunt ze ook zien als een plattegrond waarop de
stedelijkheid nog moet beginnen en waar de tijd nog overheen moet gaan. Het
wordt steeds duidelijker dat bewoners zelf willen bepalen hoe de toekomst van
hun woonomgeving er uitziet. Maar in wat voor soort wijk wil de burger wonen?
Grofweg zijn er op dit moment twee geluiden te horen. Het ene is dat de
populariteit van typisch stedelijke woonmilieus verder zal toenemen. Jongeren
zullen steeds meer naar de stad trekken om er te studeren en te werken. Ze
blijven er wonen, ook nadat ze een gezin hebben gesticht. Daar staan geluiden
tegenover die waarschuwen dat de behoefte aan grootstedelijk wonen niet moet
worden overdreven omdat een grote meerderheid een voorkeur blijft houden voor
een meer ‘burgerlijke’ groenstedelijke omgeving. Zie bijvoorbeeld de reactie van Friso de Zeeuw en Rink Drost op het PBL-onderzoek De Stad: Magneet, Roltrap en Spons.
Altijd bruikbaar als er twee standpunten tegenover
elkaar staan, dat brengt scherpte in het debat. Maar je krijgt zo wel de indruk
dat er maar twee mensentypen bestaan. Aan de ene kant de grotestadsbewoner die
van koffietent naar vintageshop hopt en het helemaal niet erg vindt om midden
in de stad een gezin te stichten zolang er maar parkeerruimte is voor de
bakfiets. En aan de andere zou er dan een groenstedelijk type bestaan - laten
we zeggen de Homo vinex - dat woont in een wijk waar je overdag een
kanon kunt afschieten en tevreden inkopen doet in een sfeerloos, halfleeg
winkelcentrum dat in 1996 aan de tekentafel is bedacht.
Een kloof door de bevolking tussen typische grootstadbewoners
en groenstadbewoners? Ik geloof er eigenlijk niets van. Ik denk dat ook
‘vinexmensen’, voor zover die al bestaan, houden van diversiteit. En dat
zichtbaar ondernemerschap in wijken veel belangrijker is dan we tien of twintig
jaar geleden konden vermoeden. Ook in groenstedelijke wijken. Dat daar nog maar
veel guerrillawinkeltjes, pop-upmarkten en praktijken-aan-huis mogen bijkomen.
En dat ze maar flink de ruimte mogen krijgen, of nemen.
Winkelcentrum en geluidswal The Wall in Leidsche Rijn, Utrecht |