18 juni 2015

RO in de media, het blijft lastig

Het botert vaak niet tussen de landelijke media en ruimtelijke onderwerpen. Als er bijvoorbeeld weer eens een kritisch rapport is uitgekomen over de aanpak van achterstandswijken, gaan journalisten niet zelf kijken in zo'n achterstandswijk. Ze bellen liever een hoogleraar. Die houdt dan een genuanceerd verhaal, zo genuanceerd dat alle vooroordelen over het 'saaie' vakgebied worden bevestigd. Of ze gaan naar Ella Vogelaar, niet om te praten over de wijken maar om te praten over haar persoonlijke belevenissen als minister. ('En hoe voelde dat nou?'). Want dat is natuurlijk veel interessanter dan de vraag waarom we in Nederland nauwelijks echte ghetto's hebben en of dat misschien toch iets te maken heeft met de investeringen in achterstandswijken.

Afgelopen woensdag was het weer raak. Het programma De Nieuws BV op Radio1 besteedde aandacht aan de discussie over de groei van Amsterdam. Aanleiding was een artikel in Trouw waarin hoogleraren Zef Hemel en Frank van Oort pleiten voor een sterkere groei van de steden. Voor RO-watchers is het een bekende discussie: Nederland zou een echte metropool nodig hebben om internationaal mee te blijven tellen. Amsterdam heeft nooit een eerlijke kans gekregen om die metropool te worden. Nu het stedelijke woonmilieu geliefder is dan ooit, is het tijd om dat recht te zetten.

Hartstikke relevant allemaal en echt een onderwerp voor een nationale nieuwszender. Het gaat immers om een concrete vraag: moeten we blijven bouwen in randgemeenten als Almere, Zaanstad en Haarlemmermeer of moeten we al onze kaarten op Amsterdam zetten? Het begon nog redelijk, met architect Elma van Beek die vertelde dat er in Amsterdam-Noord en Zuidoost nog veel ruimte is om te bouwen. Vervolgens hadden de radiomakers kunnen kiezen voor meer diepgang. Ze hadden kunnen kiezen voor iemand die het er niet mee eens is dat we alle kaarten op Amsterdam moeten zetten. Friso de Zeeuw bijvoorbeeld, die al jaren zegt dat we niet alleen naar de grote steden maar ook naar het tussenliggende gebied moeten kijken. Of Pieter Tordoir, die onlangs samen met Regioplan De veranderende geografie van Nederland uitbracht, een uitgebreid onderzoek waarin de nadruk meer ligt op stedelijke netwerken dan op individuele steden.

Maar dat deed De Nieuws BV niet. Met wie ze wel belden? Met Dries Roelvink en Gerard Cox. Want Roelvink is een Amsterdammer en Cox is een Rotterdammer. En dat is lollig, snapt u, want Amsterdammers en Rotterdammers hebben altijd ruzie met elkaar. Gerard Cox had trouwens helemaal geen zin om te reageren en zei dat ook. Maar die weigering werd gewoon uitgezonden. Dus zelfs als grap was het mislukt, tenzij je het grappig vindt om Gerard Cox te horen zeggen dat hij niet wil meewerken aan een interview. Ik begon te verlangen naar Jack Spijkerman die luisteraars vroeger blij maakte met de mededeling dat ze een kluunwaps hadden gewonnen. En naar publieke media die ruimtelijke thema's de journalistieke diepgang geven die ze verdienen. 

11 juni 2015

Het hoeft niet met windmolens

Zaterdagochtend voor de ingang van de supermarkt, in gesprek met een verkoper.

V:      Dag meneer. Mag ik vragen waar u aan denkt bij het woord duurzaamheid?
M:     Ehm, nou ja. Aan producten die zijn gemaakt met respect voor de natuur en het landschap. En voor dieren en mensen.
V:      Dat is een mooie omschrijving. Denkt u ook aan energie?
M:     O ja, natuurlijk. Duurzame energie.
V:      Hoe zou u het vinden om rechtstreeks energie in te kopen bij iemand die u kent? Gegarandeerd honderd procent duurzaam en zonder tussenkomst van een grote energieproducent? Zo weet u precies wat u krijgt en waar het vandaan komt. Het mooiste is dat u ook nog eens minder betaalt dan bij de grote energiebedrijven. En wij regelen de overstap.
M:     Dat klinkt goed.
V:      Dan is dit misschien iets voor u.
(laat een spreadsheet met kleurige fotootjes zien)
Dit zijn allemaal boeren die bij ons zijn aangesloten. U kunt er zelf een uitkiezen. Als u bijvoorbeeld denkt: die vind ik leuk, dan wordt u daar afnemer van.
M:     Boer zoekt klant.
V:      Haha, precies.
M:     Ik heb er wel een probleem mee.
V:      En dat is?
M:     Ik zie overal windmolens op die plaatjes. En ik ben wel voor duurzame energie, maar niet zo voor windenergie.
V:      O. Waarom niet?
M:     Ik snap dat we een energietransitie moeten maken. Ik snap ook dat windenergie daarin een rol kan spelen. Maar ik vind niet dat het de hoofdrol moet zijn. Ik vind windenergie een nogal dure en lelijke oplossing en ik vrees ook dat het technisch snel zal worden ingehaald. Volgens mij kunnen we die miljarden van Henk Kamp slimmer besteden.
V:      Dat laatste ben ik met u eens. Windparken op zee zijn energiewinning volgens de oude methode, dus grootschalig en met grote energiebedrijven. En ze zijn inderdaad duur en slecht voor het milieu. Energie rechtstreeks van de boer is juist een alternatief daarvoor.
M:     Maar ik zie op jouw plaatjes allemaal lachende boeren met één windmolen achter hun rug. Daar redden we het natuurlijk nooit mee. Er is nu al veel protest tegen de plannen voor windparken op het land. Dan heb je het nog maar over één tot anderhalf procent verduurzaming van onze energievoorziening. Met een keuze voor windenergie maak je dus eigenlijk maar een klein stapje, tegen veel maatschappelijke onrust.
V:      Dat ben ik ook met u eens.
M:     We zijn het wel vaak eens hè?
V:      Ja. Er gaat te veel energie verloren aan de discussie over windmolens. Wind is inderdaad maar een onderdeel van het hele pakket. Daarom kun je bij ons ook terecht voor bio-energie. Of je kunt je aansluiten bij een zonnecollectief, waardoor je niet alleen energie voor jezelf opwekt maar ook overtollige energie kunt terugleveren aan het elektriciteitsnet én er geld voor ontvangen. De ontwikkelingen daarin gaan razendsnel.
M:     Dus het hoeft niet met windmolens?
V:      Dat klopt. Het hoeft niet met windmolens.
M:     Waarom maken jullie dat niet veel duidelijker? In de media lijkt het nu vaak of duurzame energie vooral windenergie betekent. Als je reclamespotjes op TV ziet voor groene energie, zie je windmolens draaien. Of neem nu die vergelijking met Denemarken die voortdurend wordt gemaakt. Hoe vaak heb ik dat verhaal nu al niet gehoord over het Deense wondereiland dat zogenaamd zelfvoorzienend is dankzij windmolens? Wat er nooit wordt bijverteld is dat er bijna geen kip woont op dat eilandje. Op ons eigen Texel hebben ze ook een lokale energiecooperatie. Daar halen ze energie uit zonnepanelen en biomassa en ze doen onderzoek naar getijde-energie. Er staat precies één windmolen op het eiland. De Texelaars begrijpen dat er weinig duurzaams is aan stalen reuzen in een kwetsbaar landschap.
V:      Maar u bent dus wel geïnteresseerd in duurzame energie rechtstreeks van de bron?
M:     Absoluut.
V:      Mag ik dan een folder meegeven?
M:     Ik kijk wel op de website. Da's duurzamer hè.
V:      Prettige dag nog.
M:     Prettige dag nog.

Energieneutrale woningen in Den Hoorn, Texel

18 mei 2015

Voorbij de Vinex-clichés

De cultuurstrijd tussen de stad en de suburb is van alle tijden. Voor de spraakmakende stedelingen zijn de suburbs burgerlijke, eenvormige oorden en is de stad de plek waar het echte leven zich afspeelt. Het is een strijd tussen ongelijke partijen, want aan de voorstedelingen gaat de discussie grotendeels voorbij. Terwijl de stedelingen zich druk maken, leven zij gewoon hun leven, tevreden in de suburbane rust van het Fluitekruid of de Sardiniëdreef. Het  contrast tussen vooroordeel en werkelijkheid wordt mooi uitgespeeld in het boekje Groeten uit Vinexland. In acht sfeerreportages beschrijft Tijs van den Boomen het leven in verschillende Vinexwijken. Die Vinex waar we altijd zo druk over doen, maakt de schrijver duidelijk, is eigenlijk gewoon Nederland in het klein. Mensen werken er samen, ze wantrouwen elkaar, ze zetten de ruimte naar hun hand, ze sporten en gaan naar de kerk. Aan het eind van het boek lijkt Van den Boomen rijp voor een verhuizing: 
     "In lijn 13, die me vanaf Amsterdam Centraal naar huis brengt, merk ik dat ik de oude stad met andere ogen bekijk: de huizen vlak op elkaar, de volle straten, de drukte. Het lijkt wel of er een grauwsluier hangt over de mensen en de dingen. Het contrast met de frisheid van de Vinexwijken is groot (...)" 

Het boekje (hier te downloaden) is uitgegeven in het kader van het Jaar van de Ruimte. Dat is toch al een beetje het Jaar van het Vinex-eerherstel geworden. Eerder dit jaar was er een avond in Amsterdam met de veelbelovende titel 'Is de Vinex geslaagd?'. Een vurig debat in het hol van de leeuw, zou je verwachten. Maar het werd geen avondje grootstedelijke Vinex-kritiek. In plaats daarvan was het podium aan enkele kopstukken uit de RO-wereld die allen waren betrokken bij  de Vinex-operatie. Ook hier werd benadrukt hoe ‘gewoon' de wijken waren. En ook hier kregen de criticasters ('stadse intellectuelen') een plaagstoot uitgedeeld. Een pro-Vinex offensiefje dus. En dat mag natuurlijk best. Want de wijken hebben het zwaar te verduren gehad. Het voorzetsel 'Vinex' heeft een hardnekkige bijklank waarvan het de vraag is of die ooit zal verdwijnen; noem een roman Vinexvrouwen en de lezer begrijpt meteen dat er iets niet pluis is met die dames. 

Maar niet alleen over Vinexwijken gaan clichés rond, ook over Vinex-kritiek. De bewering dat die alleen maar afkomstig is (of was) van een elitair, bevooroordeeld groepje stedelingen is op zichzelf ook weer een cliché. En hij is onwaar. De zorg dat de wijken te grootschalig, te monofunctioneel ('wonen, wonen, wonen'), te aanbodgericht en te weinig onderscheidend waren, kwam uit een brede kring. In het tweede paarse kabinet probeerde staatssecretaris Johan Remkes om burgers meer zeggenschap te geven over hun woning en woonomgeving. Het aantal woningen in particulier opdrachtgeverschap moest flink omhoog, want zoals hij erbij zei: 'Nederland mag best een beetje meer op België lijken'. Het was midden in de vette jaren voor de woningbouw, en het kan moeilijk anders worden gezien dan als kritiek op de Vinex-praktijk. 

Vinexwijk moet zich bewijzen op de woningmarkt

Is het inderdaad 'eind goed al goed' met de Vinex en zijn we wel zo'n beetje klaar met discussiëren erover? Vijfentwintig jaar Vinex - de meeste wijken zijn jonger, sommige zijn nog niet af – lijkt lang maar is eigenlijk nog te kort om definitieve conclusies te trekken. De grote groep bewoners die rond hun dertigste naar een Vinexwijk verhuisde, behoort nog niet tot de senioren, hun kinderen moeten nog aan een wooncarrière beginnen. Het is dus nog te vroeg om te zeggen hoe de wijken het zullen doen als woonmilieu voor ouderen of voor de volgende generatie jonge starters. Bovendien ziet de wereld er alweer anders uit dan in 1990. Wie had toen bijvoorbeeld het dalende autobezit onder jongeren of de groei van het aantal zzp’ers voorspeld? Door krimp of afnemende groei zal de woningmarkt verder ontspannen. Het betekent dat het verschil tussen populaire en minder populaire wijken scherper aan het licht zal komen en dat woonmilieus zich sterker moeten bewijzen. Hoe zal het al die Leidscheveens, Terwijdes, IJburgen en Vathorsten vergaan? 

De trend is op dit moment dat de huizenprijzen in binnenstedelijke wijken zich het snelst herstellen. De prijzen van nieuwe woningen hebben sinds de vastgoedcrisis juist de hardste klappen gekregen. Het kan een tijdelijk verschijnsel zijn - de 'lucht' in de huizenmarkt die moest ontsnappen. Het kan ook zijn dat de populariteit van de stad verder doorzet en dat suburbane woonwijken het lastig krijgen op de woningmarkt, vooral als ze weinig bijzonders hebben te bieden. We kunnen afspreken dat we klaar zijn met de imago-discussie over de Vinex, de Vinexwijken zijn nog niet klaar met hun praktijktest.

1 mei 2015

Kaartlezen (7) - Gebiedsgeluk


Sinds 2005 stelt het Amerikaanse centrum voor ziektebestrijding en -preventie (CDC) aan een grote groep mensen de vraag: hoe tevreden bent u met uw leven, in het algemeen? Er zijn vier antwoorden mogelijk, van heel tevreden tot heel ontevreden. Als je de uitkomsten mag geloven, zijn Amerikanen een gelukkig volk: ruim 94% van de respondenten verklaart tevreden of heel tevreden te zijn. De cijfers zijn vorig jaar gebruikt door onderzoekers van Harvard University en University of British Columbia voor een onderzoek naar de 'geografie van het geluk' in de VS. De vraag die ze wilden beantwoorden was of sommige steden en regio's gelukkiger zijn dan andere.

De onderzoekers hebben het grondig aangepakt. Alleen meten welke steden of regio's het hoogst scoren op de tevredenheidsvraag was niet genoeg. Er zijn veel factoren die samenhangen met geluk. Zo zijn bijvoorbeeld mensen met een hogere opleiding en hogere inkomens gemiddeld gelukkiger, waardoor steden met veel welvarende hoger opgeleiden ook gelukkiger zullen zijn. Maar wat de onderzoekers juist wilden meten, was de invloed van de plaats zelf, los van demografische en eoconomische kenmerken. Om daar achter te komen, zijn de uitkomsten gecorrigeerd en is het verschil gemeten tussen de verwachte score en de werkelijke score. Wat je dan overhoudt is, als het goed is, het 'gebiedsgeluk', of zoals de onderzoekers het noemen de area specific happiness.

                                                                                  Afbeelding uit Unhappy Cities

Het patroon op de kaart is dat de gelukkigste gebieden (blauw) vooral in het Zuiden van de VS liggen en dat de stedelijke regio's rond de Grote Meren en in het Noordoosten het ongelukkigst (rood) zijn, of misschien beter gezegd het ongelukkigst maken. Het zijn vooral oude en gekrompen industriesteden als Detroit, Buffalo en Pittsburgh die laag scoren. Logisch, zou je denken, want wonen in een stad die betere tijden heeft gekend, maakt mensen ongelukkig. Maar de uitleg van de onderzoekers is verrassend: deze steden waren altijd minder gelukkig, ook in de tijd dat ze groeiden. Mensen kiezen bewust of onbewust voor het inleveren van geluk in ruil voor welvaart. Er vindt een uitruil plaats tussen 'plezier' en 'productiviteit'. Dat kan ook verklaren waarom New York de laagste geluksscore van alle steden heeft. Het is een conclusie die intuïtief klopt: migranten die naar New York trekken, doen dat niet omdat ze er een happy city verwachten aan te treffen maar omdat ze er hun individuele kansen op geluk hopen te vergroten.

Allemaal interessant natuurlijk. En veel stof tot speculeren over de redenen waarom het Zuiden per saldo gelukkiger is (religie, de zon?). Maar het hele onderzoek is wel gebaseerd op een nogal wankele aanname, namelijk dat mensen een eerlijk antwoord geven op de vraag 'hoe gaat het met u?'. Stel nu eens dat daar ook geografische verschillen in bestaan. Dan meet je dus eigenlijk niet de geografische spreiding van geluk, maar eerder die van openhartigheid of van de neiging tot klagen. Als geluksmeter kan het onderzoek dan regelrecht de prullenbak in. Geluk blijft een ongrijpbaar fenomeen. Misschien maar beter ook.
 
Verschenen in Geografie, uitgave van het KNAG, mei 2015