5 september 2014

Neergeplempte stations

Een tijdje geleden was ik op het Science Park in Amsterdam. Het is de plek waar sinds enkele jaren de bètafaculteiten van de UvA zijn geconcentreerd. Er staan bedrijven, kennisinstellingen en datacentra, sommige met internationale faam. En er worden studentenwoningen en appartementen ontwikkeld, zorgvuldig ontworpen en architectonisch fraai. Een topgebied in wording dus. Helaas kan het predikaat 'top' niet op de omgeving van het gelijknamige station worden geplakt. Het is een stationnetje zoals er zoveel zijn, hyperfunctioneel maar kraak noch smaak. Uitstappen aan de kant van het Science Park is onmogelijk, dat moet aan de andere kant, waar een sneu fietsenrekje uit het jaar nul is neergezet voor de reiziger. Die kan door een tunnel naar de plaats van bestemming, over een voetgangersstrook langs het autoverkeer, om bij de entree van het park te worden verwelkomd door een verrijdbare supermarkt en een snackkar. Aan 'programma', zoals dat in plannerstaal zo mooi heet, is hier geen gebrek, maar elke aansluiting tussen de gebouwde omgeving en het station lijkt zoek. 

Herkenbaar, zo'n neergeplempt station. We zijn er gewoon niet zo goed in. En dat in een land waarin een steeds grotere groep mensen, vooral in stedelijke gebieden, kiest voor het openbaar vervoer. De miljardeninvesteringen in OV zijn 'onvoldoende gekoppeld aan een inzet gericht op betere stations en stationsomgevingen', werd onlangs geconstateerd in de rapportage Meer rendement van spoor en stations van het NWO-programma VerDuS (Verbinden van Duurzame Steden). Zo laten we kansen liggen om de kwaliteit van de stad en het stedelijk leven te verbeteren. 

Gelukkig zijn er voorbeelden van regio's waarin een intensievere samenwerking rond stationsgebieden in gang is gezet. Zoals in Noord-Holland, waar overheden, vervoerders en marktpartijen in de 'Zaancorridor' onderzoeken waar de kansen liggen voor ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van stations. En ook waar ze niet liggen, want de tijd is voorbij dat ambitieuze bouwprogramma's konden worden uitgerold. Het ideaal van Transit Oriented Development (TOD) in de letterlijke vorm - het op elkaar afstemmen van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling - is op veel plaatsen moeilijker bereikbaar geworden. De kwaliteit van de stationsomgeving zal daar eerder moeten worden verhoogd met kleinschalige ingrepen dan door grote projecten. 

Hier is een advies aan iedereen die zich bezighoudt met het onderwerp: voer het debat vaker in alledaagse termen. Een begrip als TOD is bruikbaar voor de vakwereld. Maar als zo'n term de status krijgt van planningsconcept, dan moet je oppassen. Dan wordt het al snel iets waarin je kunt 'geloven' of niet. Planningsconcepten kunnen worden bekritiseerd. Of geridiculiseerd, zoals rond TOD nogal eens gebeurt ('Je kunt elk stationsgebied wel vol willen bouwen met woningen en kantoren, maar daar is helemaal geen vraag naar.'). Zo blijft het een gesprek tussen insiders over abstracties. Terwijl er intussen een heel concrete opdracht ligt te wachten: reizen met het openbaar vervoer moet leuker; stations, stationsgebieden en stationsroutes kunnen mooier, beter en aangenamer. 

Beter, leuker, mooier en aangenamer, ook dat zijn natuurlijk subjectieve begrippen. Maar het voordeel is dat iedereen er onmiddellijk een beeld bij heeft. Ook de bèta's op het Science Park, die vast geen idee hebben wat TOD is.



Geen opmerkingen: