11 december 2017

Kaartlezen (27) - Het dier als cartograaf


In de tv-serie Nederland van Boven was een paar jaar geleden ‘De dag van de meeuw’ te zien, over een meeuwenmoeder op Texel die ’s ochtends naar Amsterdam vliegt om daar uit vuilnisbakken in het centrum te snacken en ’s middags via de Noordzee weer terugkeert naar haar jongen. Wie het filmpje eenmaal heeft gezien, kijkt nooit meer hetzelfde naar een meeuw. Dieren leveren bijzondere kaarten op. Voor het menselijk oog lijken hun verplaatsingspatronen al snel willekeurig, alsof ze maar wat rondzwerven. Maar achter al die kronkellijnen zit een verhaal. Dieren gaan waar het veilig is, waar voedsel is en waar ze soortgenoten kunnen vinden of ontwijken. En net als mensen kunnen ze individueel enorm van elkaar verschillen. De één komt niet van zijn plek, de ander trekt eropuit.

De kaart die hier is afgebeeld, toont de noordoostelijke punt van Australië, het Cape York Peninsula. De kleurige lijnen zijn de verplaatsingen van vijf krokodillen die werden gevolgd met een elektronisch implantaat onder de huid. Je ziet dat twee krokodillen nauwelijks van hun plaats komen, twee andere zwemmen langs de kust en de vijfde beweegt zich in een lange rivier. De kaart is afkomstig uit het boek Where the Animals Go van James Cheshire en Oliver Uberti, dat dit jaar de prijs won van de British Cartographic Society voor de beste bijdrage op cartografisch gebied (link). De atlas brengt het ruimtelijk gedrag van vijftig diersoorten in kaart en geeft daarbij uitleg. Er zijn slangen die de Himalaya oversteken en een eenzame wolf die de Alpen doorkruist op zoek naar soortgenoten. Er is een albatros die in drie maanden een ‘rondje Antarctica’ doet, met tussenstops op diverse eilanden. Net als de krokodillen heeft hij soortgenoten die minder ver van huis gaan. De dieren in het boek zijn niet alleen gevolgd door ze te taggen, maar soms ook met verborgen camera’s. Zo ontdekten de onderzoekers dat het aantal jaguars in Peru veel kleiner is dan eerder werd gedacht. Bij waarnemingen van jaguars blijkt het vaak te gaan om hetzelfde dier dat zich verplaatst over grote afstanden.

De makers van de atlas hopen dat de kaarten helpen om de vaak moeizame relatie tussen mens en dier te verbeteren. De krokodillenkaart is daar een goed voorbeeld van. De grootste mannetjes en de vrouwtjes hebben hun eigen territorium en verplaatsen zich over kleine afstanden. De krokodillen die het vaakst in aanraking met mensen komen, zijn de exemplaren die grote afstanden afleggen op zoek naar een eigen territorium. Maar die zijn het minst gevaarlijk, en bovendien blijkt het weinig zin te hebben om ze te verplaatsen. Op de kaart is te zien hoe zo’n ‘probleemkrokodil’ werd vervoerd (het kaarsrechte rode stippellijntje) naar de andere kant van het schiereiland. Het dier zwom binnen een maand rond de hele kaap weer terug naar zijn oude plek, over een afstand van ruim vierhonderd kilometer.




Verschenen in Geografie, december 2017

8 november 2017

Geodicht




Welcome to Old West
Even hipper than the rest

Chalkboards on every street
For the cosmopolitan elite

So don't expect too much
If you want to learn some Dutch

Vintage, local and authentic?
Well, as long as it's organic

En voor ome Kees en tante Sjaan
Mag de Wibra blijven staan





1 november 2017

Nederland is geen stad


Je hoort steeds vaker dat de Randstad, of zelfs heel Nederland, eigenlijk als één grote stad moet worden beschouwd. Sommige organisaties gebruiken het concept al. De toerismebranche, verenigd in Holland Marketing, spreekt over HollandCity en hoopt zo de drempel voor bezoekers te verlagen om vaker buiten Amsterdam te kijken. Het bedrijfsleven denkt onder aanvoering van VNO-NCW op nog grotere schaal en probeert buitenlandse investeerders te werven met de term Tristate City. Nederland is hier het knooppunt van Europe's #1 urban power center, een grensoverschrijdende metropool die reikt tot Keulen en Lille.

Als je naar de kaart kijkt, lijkt het een logische gedachte. Onze samenklontering van steden, stadjes en buitenwijken beslaat ruwweg de omvang van een grote buitenlandse metropool. De vergelijking gaat het best op als je de uitwaaierende Amerikaanse steden als voorbeeld gebruikt. Wie met de auto dwars door Los Angeles rijdt, is inderdaad ongeveer even lang onderweg als van Amsterdam naar Eindhoven. Neem je Europese of Aziatische steden als vergelijking – Londen, Parijs, Madrid, Barcelona, Tokio, Seoel – dan is onze ‘wereldstad’ relatief dunbevolkt en ruim van opzet. Door verdedigers van de één-stadgedachte wordt wel geopperd dat dit gebrek aan hoge dichtheden juist een voordeel is en dat we de nog open ruimtes tussen de steden, zoals het Groene Hart, als ‘parken’ moeten zien.

In 2003 schreef ik voor Elsevier een stuk met de titel ‘Los Angeles in Holland’. Het ging over de Rotterdams-Haagse regio, waar de ruimte bijna ongemerkt was dichtgegroeid met vinexwijken, bedrijventerreinen, kassen, spoorlijnen en snelwegen. Een sluipende verstedelijking, die de vraag opriep of we de regio niet beter als één grote metropool konden zien. Een vraag die op dat moment nog werd versterkt door de aankondiging van de Randstadrail, de sneltram die de binnensteden van Den Haag en Rotterdam met elkaar zou verbinden.

Een paar jaar geleden maakte ik de rit per Randstadrail tussen de twee steden. De sneltram passeerde nieuwbouwwijken en restanten van oude dorpskernen: Pijnacker, Berkel en Rodenrijs. Slaperige stations met ernaast lege vlaktes, parkeerterreinen en bouwkeet-achtige bebouwing waarvan je moest raden wat het was. Als het klopt dat Den Haag en Rotterdam samen één stad vormen, dan zou dit dus het geografische hart van die metropool moeten zijn: een half-stedelijk tussengebied dat je overal in Nederland kunt aantreffen. Blijkbaar zijn korte afstanden en korte reistijden niet genoeg voor grootstedelijkheid. En dan is de Haags-Rotterdamse regio nog het gebied waar de samenklontering het verst is voortgeschreden.

Een vaak gehoord argument voor de één-stadgedachte is dat die blijkt uit het reisgedrag van mensen. Mensen werken tegenwoordig de ene dag in Amsterdam en de andere in Den Haag en gaan net zo makkelijk naar een concert in Utrecht als in Rotterdam, klinkt het dan, dus laten we dat hele gebied voortaan als één stad zien. Het is typisch groepsdenken van professionals en een enorme onderschatting van het belang van de ‘echte’ stad. Natuurlijk is er een groep die regelmatig hopt van de ene stad naar de andere. Maar als je zes keer per jaar een zakelijke afspraak hebt in een vergadercentrum in Den Bosch, maakt dat je nog geen Bosschenaar. De eigen stad blijft de belangrijkste schaal waarop de grote meerderheid van de mensen zich beweegt, waar ze uitgaan en waar hun sociale netwerken zijn. Je laat je hond uit in het stadspark, niet in het Groene Hart.

Wie beweert dat Nederland of de Randstad één stad is, begrijpt niets van stedelijkheid. Stedelijkheid is een milieu, een omgeving die zich onderscheidt door een bundeling van kennis, kapitaal en creativiteit, en dat alles in een hoge dichtheid. We hebben in Nederland een handvol van dat soort plekken. Het zijn de centra van de grote en een paar middelgrote steden. Plekken die je ‘grootstedelijk’ of ‘metropolitaan’ mag noemen, zijn er nog minder. Het feit dat juist die plekken steeds drukker en populairder worden en dat de huizenprijzen er het hardst stijgen, is een bewijs dat we er te weinig van hebben. Als we Nederland grootstedelijker willen maken, laten we dan de echt grootstedelijke milieus koesteren en versterken. En laten we onszelf vooral niet wijsmaken dat Pijnacker er ook één van is. Niets ten nadele van Pijnacker trouwens, je kunt er vast lekker rustig wonen. 

Station Pijnacker-Zuid

17 oktober 2017

Tuttifruttistraatjes


Drie woorden zijn genoeg voor het antwoord op de vraag waarom we de Amsterdamse grachtengordel mooi vinden: harmonie in verscheidenheid. Elk grachtenpand is anders, maar bij elkaar vormen ze toch een geheel. Het komt doordat de gevels op dezelfde lijn staan, maar ook doordat de variatie in baksteen beperkt blijft tot een aantal kleuren. Net als de vormen van de daken: trap-, klok-, tuit-, hals- en lijstgevels lijken min of meer willekeurig uitgestrooid langs de gracht.

Blijkbaar raakt het aan een universeel idee van schoonheid, zo’n grote verzameling van verschillende vormen binnen vaste grenzen. Des te opvallender is het dat architecten en stedenbouwers het ‘harmonie in verscheidenheid’ principe zo lang aan hun laars hebben gelapt. Kijk je naar de dominante bouwstijlen in de twintigste eeuw – rijtjeshuizen, portiek- en galerijflats – dan is het één en al eenvormigheid.

In de jaren negentig komt er opeens een kentering. In Amsterdam-West, uitgerekend een wijk vol strakke na-oorlogse stedenbouw, mag de Luxemburgse architect Rob Krier een wijkje ontwerpen waarin geen enkel huis hetzelfde is. De woningen in retro-stijl gingen in recordtempo van de hand, wat in die tijd niet vanzelfsprekend was in een achterstandswijk. Het Oostelijk Havengebied, decennialang grimmig en verlaten, werd in dezelfde periode onder leiding van Adriaan Geuze omgetoverd tot een succesvolle woonwijk. Het icoon van de wijk werd het bonte rijtje zelfbouwhuizen aan het water, waarvan er niet één hetzelfde is.  

En nu zie je ze overal. Van vinex-achtige uitbreidingen in het weiland tot woonwijken op verouderde bedrijventerreinen; een nieuwe wijk lijkt niet compleet zonder eigen tuttifruttistraatje. Soms ligt het accent meer op de harmonie en minder op de verscheidenheid. In het pas gebouwde tweede deel van Noorderhof, het ‘Rob Krier-wijkje’, is gespeeld met verschillende raamgroottes maar zijn de kleuren en materialen van de woningen hetzelfde. Op andere plaatsen lijkt ‘hoe bonter hoe beter’ het motto. Dat is bijvoorbeeld het geval op de zelfbouwkavels in IJburg en het nabijgelegen Zeeburgereiland. Er zijn ook straten waar vrije kavels leiden tot een meer harmonieus geheel. Zoals in Buiksloterham in Amsterdam-Noord, waar gebruik is gemaakt van een aantal vaste kleuren en materialen.

Jammer is wel dat het vaak bij een enkele straat of een paar straten blijft, waardoor de vergelijking met de grachtengordel nooit helemaal opgaat. Maar de tuttifruttistraatjes zullen zeker een plek krijgen in de architectuurcanon. Ze zijn een verrijking, als tegenwicht voor de monotonie van veel andere stedenbouw. Het wordt interessant om te zien welke voorbeelden later de meeste aandacht en waardering krijgen; de meest diverse, waarin iedereen helemaal zijn eigen gang mocht gaan, of de straten waarin de stijlen nog enigszins op elkaar zijn afgestemd.

Noorderhof Zuid, Amsterdam-West

Borneo-Sporenburg, Oostelijk Havengebied

IJburg

       
Zeeburgereiland

Buiksloterham, Amsterdam-Noord

Buiksloterham

5 oktober 2017

Kaartlezen (26) - Zintuiglijke kaarten

Geuren en geluiden bepalen voor een groot deel de manier waarop we een plek ervaren. Je kunt ze ook prima in kaart brengen. Waarschijnlijk gebeurt dat nergens zo gedetailleerd als op de stedenkaarten van Goodcitylife. Daarop zijn de geurenkaarten, de ‘smelly maps’, van twaalf Europese en Amerikaanse steden te zien. Van bijna elke straat is vastgelegd hoe het geurenpalet is samengesteld. Zo ruikt het Piazza del Colosseo in Rome voor 45,6% naar voedsel, voor 30,4% naar natuur, voor 21,5% naar uitlaatgassen, voor 2,5% naar dieren en voor 0% naar afval.

Het lijkt een onmogelijke klus om in een open auto door al die steden te rijden en geuren op te snuiven. Dat heeft het onderzoeksteam, afkomstig uit wetenschap en bedrijfsleven, dan ook niet gedaan. De kaarten zijn via een omweg samengesteld. Eerst maakten de onderzoekers een classificatie van stedelijke geuren. Daarna gebruikten ze geografisch gelabelde data van sociale netwerken, zoals Flickr en Foursquare, om de geuren in kaart te brengen. Dat kunnen zowel foto’s zijn als geur-gerelateerde teksten. Digitale voetafdrukken, noemen ze het zelf. Voor het in kaart brengen van stedelijke geluiden, de ‘chatty maps’, werd dezelfde methode gevolgd. Zo is bijvoorbeeld te zien in welke straten van Barcelona muziek het dominante geluid is. De geur- en geluidskaarten kunnen helpen om steden beter en leefbaarder te maken, hopen de makers. Overheden kennen nu alleen normen voor ongewenste geuren en geluiden. Maar als je wilt weten hoe mensen een ruimte ervaren en hoe dit valt te verbeteren, zul je ook de invloed van positieve en neutrale geuren en geluiden moeten kennen.

Geurkaart van de omgeving van het Colosseum in Rome

De muziekkaart van Barcelona


Big data worden steeds vaker ingezet om plaatsen in kaart te brengen. Soms weten de leveranciers van die data, wij allemaal dus, daar zelf niets van. Soms werken ze wel bewust mee, bijvoorbeeld aan kaarten waarop  je melding kunt doen van afval en rommel in de openbare ruimte. Of aan een app als Hoodmaps, waarop je kunt meehelpen om te bepalen wat de toeristische, hippe en ‘saaie’ delen van een stad zijn.

De vraag blijft wat er met de kennis wordt gedaan. Moet het in de openbare ruimte net zo worden als in sommige winkelcentra, waar met zorgvuldig geselecteerde geuren en muziek de gemoedstoestand van bezoekers wordt beïnvloed? Krijgen we smart cities waarin alles voor ons is geregeld, op basis van door onszelf voortgebrachte gegevens? Dat klinkt meer als kille sciencefiction dan als een leefbare stad. De makers van de geur- en geluidskaarten op Goodcitylife lijken zich bewust van dat gevaar. Het gaat om de mens en niet om de techniek, benadrukken ze in een paper in het Journal of Urban Design and Mental Health. Met een steeds stedelijker toekomst in het vooruitzicht, zo schrijven ze, haasten technologiebedrijven zich om steden uit te rusten met sensoren en systemen, met de belofte dat die ons leven aangenamer maken. Maar een slimme stad is in de eerste plaats een stad waarin mensen zich thuis voelen. Big data zijn geen doel op zich, maar een hulpmiddel om meer inzicht te krijgen in de manier waarop we een plek beleven. 

Verschenen in Geografie, oktober 2017

Luchtbakken



28 augustus 2017

Kaartlezen (25) - Berlijnse ruimte


Het maakte een onvergetelijke indruk, het bezoek aan Berlijn in 1987 als eerstejaars student sociale geografie. Drabbige fantasiekoffie en Eisbein met boterzacht bestek in Oost-Berlijn, pardon: Berlin, Hauptstadt der DDR. De muur uiteraard, waarvan niemand de val, amper twee jaar later, voorzag. En de verrassing dat Berlijn óók uit bossen en glooiende velden met boerderijen bestond. Het gevoel dat die landelijke omgeving bij de stad hoorde, werd nog versterkt door de geopolitieke eilandstatus van West-Berlijn.

Als je naar de cijfers kijkt, is Berlijn niet echt dunbevolkt: ongeveer dezelfde bevolkingsdichtheid als de gemeente Utrecht. Toch wordt de stad altijd geassocieerd met ruimte. Verspreid door de stad zijn er nog veel open plekken en leegstaande gebouwen, ondanks de magneetwerking die Berlijn heeft op vooral jongeren en creatievelingen. En ondanks de gentrificatie die daarop is gevolgd, wijk na wijk. Stadsdelen als Mitte, Friedrichshain, Kreuzberg, Tiergarten en Prenzlauer Berg zijn nog altijd drie keer minder dichtbevolkt dan aan het begin van  de 20e eeuw

De groene en open ruimte in en rond de stad wordt intensief gebruikt door de Berlijners. De Berlijnse editie van Der Tagesspiegel bracht het grondgebruik van de stad op een slimme en visueel aantrekkelijke manier in kaart. Het totale grondgebruik van elke functie is weergegeven alsof het een deel van de stad is. Zo zie je op de kaart ‘wijken’ voor afval, speeltuinen, begraafplaatsen, infrastructuur en verkeersmiddelen. Meer dan een derde van Berlijn bestaat uit bossen, parken en ander groen. Maar liefst 10% van al dat groen zijn volkstuinen, in totaal zo’n 73.000. Wat dat betreft mag Berlijn zich al lang de hoofdstad van urban farming noemen. 

Ook menselijk gedrag is in kaart gebracht. Althans, een belangrijk onderdeel daarvan: de 45 liter bier die de gemiddelde Berlijner jaarlijks achterover slaat, is weergegeven als een plas van 2 meter diep. Doe je hetzelfde voor waterverbruik per huishouden (niet op deze kaart ingetekend), dan heb je de oppervlakte van het noordelijke stadsdeel Pankow nodig. De ruim 3,6 miljoen Berlijners zelf nemen relatief weinig ruimte in op de kaart. Let wel: in de berekening krijgt iedere inwoner niet meer dan vier A4-tjes toebedeeld.




            "Schrebergarten" in Kreuzberg       foto: Marco Klause

Verschenen in Geografie, september 2017
www.geografie.nl

23 augustus 2017

De burger als inspraak-aapje


Ik mag meedoen aan een wedstrijd. Op de website van het Amsterdamse stadsdeel West lees ik dat je als bewoner stemmen kunt verzamelen voor een plan in de buurt. Elke maand mag de bewoner met de meeste stemmen zijn of haar idee toelichten in een pitch tegenover het stadsdeelbestuur. Dan wordt het idee besproken en als het meezit misschien zelfs uitgevoerd. De Stem van West, heet het.

Nu hou ik best van een wedstrijdje, maar deze laat ik even aan me voorbijgaan. Dat meepraten heb ik al eens gedaan, zo'n twee jaar geleden. Er waren plannen voor een nieuwe inrichting van het Columbusplein. Die zouden, helemaal zoals het hoort, samen met de bewoners tot stand komen. Het begon ermee dat ik midden op het plein in gesprek raakte met een ontwerper, die uit zichzelf een opmerking maakte over de ‘versteendheid’ van het plein. Hé hé, deze snapt het, dacht ik. Het Columbusplein is een grote open ruimte midden in een woonwijk, die intensief wordt gebruikt als speel- en schoolplein. En het grote probleem daarvan is inderdaad die versteendheid. ‘Asfalt is ingezet als het verbindende component’, staat er op de website van het bureau dat het plein in 2007 ontwierp. Alsof ze er trots op zijn. Voor bewoners betekent het dat je ruim uitzicht hebt over een ‘openluchtsporthal’. In de zomer moet je kiezen tussen óf de ramen dichthouden óf het raam een stukje opendoen en daarbij het soms oorverdovende, weerkaatsende geluid van schreeuwende kinderen en jongeren in de huiskamer binnenlaten.

Of het plein als speelplek is geslaagd, daar kun je ook over twijfelen. Wisten de ontwerpers, en hun opdrachtgevers, echt niet dat kinderen fijner spelen op een gevariëerde speelplek met natuurlijke en ‘zachte’ materialen dan op een grijze vlakte met wat speeltoestellen. En uiteraard met het verplichte voetbalgedeelte, waarop overigens zelden in een partijvorm wordt gevoetbald. (In de Volkskrant stond afgelopen zomer een goed artikel over waarom groene speelplekken beter zijn dan grijze). Hadden ze nog nooit gehoord van zaken als akoestiek, hittestress en wateropvang?

Blijkbaar begreep het stadsdeel ook dat er iets moest veranderen. Er kwam een plan voor een nieuwe inrichting, met meer groen. Wat mij betreft ging het nog niet ver genoeg, maar het was tenminste een begin. Eind 2015 bezocht ik de inspraakavond waarop bewoners hun mening konden geven over het plan. Slechts een handvol pleinbewoners was komen opdagen. Was het desinteresse, of was er te weinig aandacht gegeven aan de bijeenkomst? Je moet het ook maar net willen om een vrije avond urenlang in een niet zo heel gezellig wijkgebouwtje door te brengen.

Daarna: niets. Nu al bijna twee jaar. Ja, een rijtje struiken van een halve meter hoog. Het project is vertraagd, maar staat nog steeds in de planning, leert navraag bij het stadsdeel. Maar intussen zijn we dus alweer aanbeland bij het volgende inspraakplan: je idee op een website zetten en dan stemmen verzamelen om het te mogen pitchen in de vergadering van het stadsdeel.

De gewone burger was nog nooit zo geliefd. In woord, tenminste. Het ideaalbeeld dat vaak wordt geschetst, is dat van een samenleving vol actieve en betrokken burgers en een overheid die alleen nog hoeft te ‘faciliteren’. Maar de praktijk is vaak anders. In Binnenlands Bestuur verscheen een ontnuchterende column van Radboud Engbersen, projectleider bij kennisorganisatie Platform31. Bij veel zogenaamde bewonersinitiatieven blijkt de rol van lokale ambtenaren onmisbaar. Soms is het niet helder bij wie het initiatief nu precies lag. Burgers laten meebetalen aan plannen blijkt meestal ook al een illusie. ‘De doe-het-zelf-beweging is veel meer een ambtenarenbeweging dan wordt gesuggereerd’, schrijft Engbersen, ‘laten we daar eerlijk voor uitkomen.’ 

Professionals en bewoners hebben elkaar nodig, maar in het contact tussen die twee is er nogal wat ruis op de lijn. Mijn advies aan lokale overheden: neem bewoners serieus. Behandel ze niet als inspraak-aapjes die voor de goede sier ‘mogen’ meepraten, al dan niet in de vorm van wedstrijdjes. Kijk verder dan je eigen projecten, beleidsagenda en de formele bijeenkomsten die daarbij horen. Daar bereik je misschien een kleine voorhoede mee, maar de meeste mensen hebben er geen tijd voor of zin in. Probeer liever op een laagdrempelige manier met bewoners in contact te komen. Ga naar ze toe, ook naar de grote groep die uit zichzelf niet zo snel van zich laat horen. Beter midden op straat met koffie en thee dan weggestopt in een apart project op internet.

Zo ingewikkeld hoeft dat toch niet te zijn?



29 juli 2017

Geodicht




De groene longen van de aarde
Zijn van grote waarde

Helaas steeds vaker als plantage
Een ecologische ravage

We smeren het vette gevaar
Op ons brood en in ons haar

En bedreigen zo het leven
Van onze vreedzame neven

Kijk dus eens of wat je koopt
Niet nog meer jungle sloopt 



13 juli 2017

Zomerquiz - What's the map?

Een kaartquiz met de opdracht:  raad voor elk van de drie kaarten wat er wordt getoond. Voor wie er niet meteen uitkomt, staat onderaan voor elke kaart een hint, en daaronder de oplossingen.



Kaart 1



Kaart 2




Kaart 3


















Op kaart 1 hebben de ‘rode’ landen iets met elkaar gemeen. Maar wat? De groep lijkt vrij willekeurig samengesteld. Er zijn relatief veel grote landen bij, maar in Europa is Zwitserland de enige vertegenwoordiger (en ook drie dwergstaten, maar die mag je nu gerust even vergeten). Nederland behoort tot de grijze, ‘normale’ landen, al gaat de kaart over iets waarbij juist de Nederlandse situatie internationaal nog wel eens voor verwarring kan zorgen.

De prachtige kaart 2 laat het midden van Japan zien. Het gaat om het lichtpaarse gedeelte, dat onder meer de vlakte bestrijkt waarin Tokio ligt, rechts op de kaart. Op het eerste gezicht lijkt het misschien of de paarse vlekken iets met stedelijkheid hebben te maken. Maar toch is dat niet zo, want als je goed kijkt op de kaart zie je dat ook sommige niet-stedelijke gebieden paars zijn. Een andere aanwijzing is dat de paarse vlekken zich alleen in dit deel van Japan bevinden. Blijkbaar gaat het dus om een verschijnsel waaraan een duidelijke fysieke grens vastzit.

Kaart 3 heeft eigenlijk geen hint nodig. De kaart geeft zelf een duidelijk signaal af waarover hij gaat.



Oplossingen:


7 juli 2017

Ja hoor, weer geen Drent


Ik maakte een grapje op Twitter. De aanleiding was het bekendmaken van de zes deelnemers aan Zomergasten van dit seizoen, en de jaarlijkse discussie daarover. De klachten gingen deze keer over het feit dat er maar twee vrouwen bij waren en over het 'te linkse' gehalte van de selectie. Klagen over Zomergasten is een jaarlijks ritueel, een gezelschapsspel voor de cultureel verantwoorde medemens, een high brow tegenhanger van het gemopper over de selectie van het Nederlands elftal voor een groot toernooi, wanneer er ook altijd klachten zijn over te veel of te weinig spelers van bepaalde clubs.

Ja hoor, weer niemand uit Drenthe erbij #Zomergasten, twitterde ik, als toespeling op dat geklaag. Maar even later begon er toch iets bij me te knagen. Was het eigenlijk wel een grap? Was er in al die seizoenen ooit wel eens iemand langs geweest die werd geboren in Drenthe? Het is gemakkelijk na te gaan op de Wikipedia-pagina over het programma. Alleen de wiki's van Henriette Maassen van den Brink (2003) en Jaap van Heerden (1997) vermelden geen geboorteplaats, en de uit Curaçao afkomstige gast van dit jaar Glenn Helberg had nog geen eigen wiki.

Na ouderwets turven kom ik uit op 84 zomergasten die in het westen van Nederland werden geboren. Dat is meer dan de helft van alle zomergasten. Die westelijke dominantie komt vooral dankzij Amsterdam (29) en Den Haag (13). De drie zuidelijke provincies doen met 19 gasten mee, Oost-Nederland met 12, Noord-Nederland met 8 en België met 13. De wieg van 21 gasten stond buiten Nederland of België, waaronder vier keer in Nederlands-Indië, drie keer in Suriname, drie keer in Duitsland en twee keer in Marokko.

Acht geboren noorderlingen dus. En hoeveel daarvan in Drenthe? Inderdaad, helemaal niemand. Al ging het op eind van het turven, toen ik begon te hopen dat er geen Drent bij was omdat mijn punt anders verloren zou gaan, nog bijna mis; vredesactiviste Sienie Strikwerda, te gast in het eerste seizoen (1988), werd geboren in Musselkanaal, dat net aan de Groningse kant van de Veenkoloniën ligt. De enige andere zomergastloze provincie is Flevoland. Zeeland doet alleen mee dankzij filosoof Ad Verbrugge (2006).

Je kunt je natuurlijk afvragen hoe erg het is. Zomergasten is een programma dat mensen uitnodigt die de top van hun vakgebied hebben bereikt, en Amsterdam en Den Haag brengen blijkbaar meer van dat soort mensen voort dan Drenthe, Limburg, Overijssel of Zeeland. Je kunt betogen dat het juist goed is dat de redactie geen concessies doet aan kwaliteitscriteria; het gaat erom wie je bent en wat je doet, niet om waar je vandaan komt. Daar kun je dan weer tegen inbrengen dat deze geografische verdeling wel erg scheef is, en dat de publieke omroep meer recht zou moeten doen aan de diversiteit van de samenleving. Of dat er genoeg interessante kandidaten van buiten West-Nederland zijn, als je ze maar weet te vinden. Het is dezelfde discussie als over het glazen plafond op de arbeidsmarkt. Of over de ondervertegenwoordiging van Nederlanders uit migrantengroepen bij de politie of in de politiek. 

Maar nooit is er ophef over het feit dat er geen enkele Drent aanwezig is in een gezelschap dat de hele Nederlandse samenleving moet vertegenwoordigen. Misschien kunnen we de vraag 'is er een Drent bij?' als extra check invoeren in het diversiteitsdebat. Niet om dat debat belachelijk te maken of te bagatelliseren, maar om te laten zien dat diversiteit en ondervertegenwoordiging vaak meer dimensies hebben dan je ziet op het eerste gezicht.

15 juni 2017

Kaartlezen (24) - De Zaan op zijn kant



Lezers van De Volkskrant, en ook die van andere media, kennen vast het werk van Jan Rothuizen. Met veel details vertelt de illustrator een verhaal aan de hand van een tekening. Laatst betrapte ik mezelf erop dat ik minutenlang gebiologeerd zat te kijken naar een tekening waarop de avond van een maaltijdbezorger in Amsterdam was uitgebeeld ('om 20:28: naar de 4e etage voor een pasta boscaiola, geen fooi'). Daarna had ik het gevoel alles te weten over het werk van een fietskoerier, veel meer dan wanneer het een geschreven artikel was geweest. Ik bleef wel zitten met de vraag of je de afbeelding een kaart mocht noemen. Er waren straten en gebouwen getekend, maar die stonden volledig in dienst van het verhaal. Rothuizen zelf noemt het een 'zachte atlas'.

Verhalende kaarten zijn niet nieuw. Oude wereldkaarten werden volgeschreven met teksten en voorzien van illustraties. De verhalende kaart lijkt in onze tijd weer bezig aan een terugkeer. De weg vinden lukt prima met Google Maps op je telefoon, waardoor er meer ruimte is gekomen voor andere functies van een kaart. Voor de ingang van het vernieuwde station in Zaandam hangt een fraaie, meterslange kaart die de bezoeker verwelkomt. Ook hier is vrijmoedig omgesprongen met de topografie; om het voor de kijker gemakkelijk te maken, is de Zaan op zijn kant gelegd. Het verhaal van de streek wordt verteld aan de hand van teksten en foto's. De bedoeling is duidelijk om bezoekers meer van 'de Zaan' te laten zien dan de molens op de Zaanse Schans. En het lijkt te werken: als je een tijdje blijft staan, merk je dat toeristen hem uitgebreid bestuderen en er foto's van nemen.

Het verschil met de illustraties van Rothuizen is dat de Zaanse kaart niet alleen verhalend is, maar ook gebruikswaarde probeert te hebben. Bij elke foto van een bezienswaardigheid loopt er een stippellijn naar de locatie. Terwijl ik de kaart bekeek, kwam er een toerist naast me staan - aan het accent te horen Oost-Europees - die op het plaatje van het Czaar Peter Huis wees. Of ik wist hoe ze daar moest komen. Aan het lijntje op de kaart had ze niet genoeg, ook omdat er geen routes of straatnamen op de kaart stonden. Misschien moet daar nog eens over worden nagedacht voor een volgende versie. Ze wilde ook weten of er nog andere dingen in Zaandam de moeite van het bekijken waard waren. En daar was de kaart, samen met wat gezond Zaans chauvinisme, dan wel weer heel geschikt voor.

                                                                                                                                      Ontwerp: Tjasker Design



Fragment van de tekening van Jan Rothuizen

Verschenen in Geografie, juni 2017

9 juni 2017

Straatkaarten (3)

                                                         @LiduinaDeering

Het is weer tijd voor een paar opvallende straatkaarten. We beginnen met het busje van Jens Beenhakker. Tot mijn schrik had ik mijn eigen foto per ongeluk gewist, maar gelukkig vond ik op Twitter deze. Over een revalideerder die Beenhakker heet, gaan we nu even geen grappen maken, dat is meer iets voor een taalrubriek. Maar die kaart: hoe krijg je het voor elkaar? Houten ligt waar Amersfoort hoort te liggen, Breda ligt op de plek van Den Bosch en Amsterdam is opgeschoven naar Purmerend. Waarom gaat het juist op busjes zo vaak mis met kaarten? (zie ook deze en deze Straatkaarten). Soms zie je op een mislukte kaart dat alle plaatsen in dezelfde mate zijn verschoven. Dan zijn er waarschijnlijk twee lagen over elkaar heen gelegd. Maar dat is hier niet het geval, want de ene plaats ligt te ver naar het Oosten en de andere weer naar het Westen of Zuiden. Laten we hopen dat Jens de verschillende lichaamsdelen beter uit elkaar kan houden.




Dan de vrolijke bestelwagen van Renzo’s Delicatessen. De Italiaanse driekleur doet je vanzelf het water in de mond lopen. En Italië is natuurlijk een enorm cartogeniek land. Maar caro Renzo, je bent iets vergeten. Een stuk Italië dat bijna net zo groot is als België. Een eiland waar dit jaar de glorieus door onze Tom Dumoulin gewonnen Giro van start ging. Waar is Sardinië gebleven? Je ziet het wel vaker trouwens, Italië zonder Sardinië. Zanger Frans Bauer heeft deze zomer een kaartje als profielfoto op Twitter om het nummer Bella Italia te promoten. Ook daarop is Sardinië onzichtbaar. Misschien is het slordigheid. Maar misschien wordt een kaart met Sardinië ook onbewust minder aantrekkelijk gevonden. Sicilië hoort er wel bij, als een driehoekig voorwerp dat een schop krijgt van de laars. Maar het bijna even grote Sardinië staat los van de laarsvorm, waardoor het gevoelsmatig de kaart verstoort. Wordt het daarom weggelaten?








Van Italië gaan we naar Turkije. Je moet de vorm van het land herkennen, want verder biedt het busje geen informatie. Ook niet op de geblindeerde zijkant. Intrigerend. De kaart zelf geeft ook al geen houvast. In het Europese deel zien we een Turkse vlag met omgekeerde kleuren. En in het midden van het land is een vorm uitgesneden met 06 erin. Nazoeken leert dat het de provincie Centraal-Anatolië moet zijn. De vorm klopt, alleen is de provincie groter dan de kaart op de achterruit laat zien. Toch weer zo’n busjes-afwijking dus. Waarvoor het voertuig precies dient of diende, blijft gissen. Een taxi?






Tenslotte een muurschildering in Amsterdam, vlakbij het Lloyd Hotel. De kaart herinnert aan de emigranten, vooral Oost-Europese Joden op de vlucht voor armoede en vervolging, voor wie het hotel de laatste verblijfplaats in Europa was voordat ze inscheepten naar Zuid-Amerika. Nu kunnen we heel hard 'Map fail!' roepen en vertellen wat er allemaal niet deugt aan de kaart. Maar laten we dat nou eens niet doen en gewoon afspreken dat hij zo is bedoeld. Hier heeft iemand heel losjes met een kaart bij de hand – of misschien zelfs uit het blote hoofd – een idee van een kaart op de muur gezet. Noem het naïeve cartografische kunst. Het resultaat is, juist dankzij die imperfectie, visueel sterk. Je kunt het zien als een verwijzing naar de onzekere toekomst die de emigranten tegemoet gingen.

Ook een opvallende kaart in de openbare ruimte gezien? Inzendingen zijn welkom.

30 mei 2017

We hebben nieuwe lijstjes nodig

Ede de gelukkigste stad van Nederland! Amsterdam nummer acht op de wereldranglijst van aantrekkelijkste steden! Lijstjes doen het altijd goed. Ze worden gretig verspreid, vooral als de eigen stad hoog scoort. Voor kranten en websites is het gemakkelijke content. Meestal blijft het bij een kort bericht waarin niets over het achterliggende onderzoek wordt verteld. Wat dat betreft verschillen steden- en landenlijstjes niet zoveel van de eindeloze hoeveelheid clickbait op het web; je weet dat je het met een flinke schep zout moet nemen en toch mòet je even kijken naar die 15 celebrities with dirty secrets.

Het is een oermenselijke behoefte om te rangschikken. Het antwoord op de vraag wat er precies is gemeten, en hoe dat is gedaan, is altijd wel te vinden in de krochten van een bijbehorend rapport. Maar wie gaat er naar een website om een pdf van 143 pagina's te downloaden? Het gaat om dat lijstje. En al weet je dat de uitkomsten moeten worden gerelativeerd, ze blijven toch hangen. Kopenhagen en Wenen zijn Amsterdam gepasseerd op de lijst van leefbare steden? Amsterdam, let op uw zaak!

Zo blijven er veel vragen liggen. Hoe zijn containerbegrippen als 'leefbaarheid' of 'aantrekkelijkheid voor investeerders' precies samengesteld? Waar zijn de grenzen van de stad gelegd? Als je de Randstad vergelijkt met Groot-Parijs krijg je heel andere uitkomsten dan wanneer je de stad Amsterdam met de stad Parijs vergelijkt. Hoeveel steden zijn er vergeleken en waarom precies die? In internationale lijstjes is Amsterdam vaak de enige Nederlandse vertegenwoordiger en worden Rotterdam of Den Haag overgeslagen. Buitenlandse steden die veel groter zijn dan Amsterdam, ontbreken dan weer. Ooit wel eens Belo Horizonte voorbij zien komen in zo'n ranglijst?

De Global Power City Index van het World Economic Forum (2017)



De vraag is altijd wat je nu precies meet. Het geluksonderzoek onder de vijftig grootste Nederlandse gemeenten bijvoorbeeld, was self reported: deelnemers moesten zelf aangeven hoe ze zich voelden. Dan meet je eigenlijk niet hoe gelukkig mensen zijn, maar welk antwoord ze geven op de vraag hoe gelukkig ze zijn. Het is heel waarschijnlijk dat ook in de bereidheid om toe te geven dat je je ongelukkig voelt culturele en demografische - en dus ook geografische - verschillen bestaan. Dan zijn Edenaren (what's in a name) dus niet het gelukkigst, maar vinden ze dat ze het minst mogen klagen. 

Wat zegt zo'n ranglijst waarin usual suspects als Londen, New York en Tokyo bovenaan staan over het leven van de gemiddelde bewoner van die stad? Of een leefbaarheidsonderzoek waarin steden als Kopenhagen, Vancouver, Wenen en Zürich steevast hoog eindigen. Meet je daarin de aantrekkelijkheid van die steden of vooral die van de welvarende en stabiele landen waarin ze liggen?

Veel 'beste dit-of-dat' lijstjes zijn een overblijfsel uit het pre-2008 tijdperk van voor de vastgoed- en kredietcrisis. De heersende gedachte was lange tijd dat als steden zouden gaan voor de hoofdprijzen - de beste bedrijven, de slimste bewoners - op termijn al hun inwoners daarvan profiteerden. We weten inmiddels dat het niet zo werkt. Zelfs Richard Florida, de goeroe van de creative cities gedachte, heeft inmiddels schoorvoetend zijn ongelijk toegegeven. Juist in steden zijn er winnaars en verliezers. Er is verdringing op de woning- en arbeidsmarkt. Wijken veranderen, waarbij oude bewoners letterlijk of figuurlijk worden weggedrukt door nieuwe. Er zijn, ook in Nederland, oplopende woonquotes; het deel van het inkomen dat opgaat aan vaste lasten.

Dit is geen pleidooi om te stoppen met lijstjes, wel om inzichtelijker te maken wat ze precies voorstellen. En voor een ander soort lijstjes. Niet meer alleen van de beste, maar van 'de beste voor wie?' Een leefbare stad betekent voor bewoners met een laag inkomen dat de huren niet nog harder stijgen. Voor jonge starters dat er voldoende betaalbare woningen te vinden zijn. Voor gezinnen met kinderen dat er voldoende speelplekken in de buurt zijn. Voor cultuurliefhebbers dat het theateraanbod op peil blijft.

Het vraagt om een nieuw soort lijstjes. Lijstjes waarin stedelijke, regionale of landelijke kwaliteit niet langer wordt gemeten als een gemiddelde dat door een hoge top omhoog wordt getrokken, maar waarin vooral wordt gemeten hoe groot de groep bewoners is die ervan profiteert. Je zou het 'de meest inclusieve stad' kunnen noemen. Welke steden slagen er het best in om iedereen te laten meetellen en meedoen?


Amsterdam-Noord, Van der Pekstraat