17 oktober 2017

Tuttifruttistraatjes


Drie woorden zijn genoeg voor het antwoord op de vraag waarom we de Amsterdamse grachtengordel mooi vinden: harmonie in verscheidenheid. Elk grachtenpand is anders, maar bij elkaar vormen ze toch een geheel. Het komt doordat de gevels op dezelfde lijn staan, maar ook doordat de variatie in baksteen beperkt blijft tot een aantal kleuren. Net als de vormen van de daken: trap-, klok-, tuit-, hals- en lijstgevels lijken min of meer willekeurig uitgestrooid langs de gracht.

Blijkbaar raakt het aan een universeel idee van schoonheid, zo’n grote verzameling van verschillende vormen binnen vaste grenzen. Des te opvallender is het dat architecten en stedenbouwers het ‘harmonie in verscheidenheid’ principe zo lang aan hun laars hebben gelapt. Kijk je naar de dominante bouwstijlen in de twintigste eeuw – rijtjeshuizen, portiek- en galerijflats – dan is het één en al eenvormigheid.

In de jaren negentig komt er opeens een kentering. In Amsterdam-West, uitgerekend een wijk vol strakke na-oorlogse stedenbouw, mag de Luxemburgse architect Rob Krier een wijkje ontwerpen waarin geen enkel huis hetzelfde is. De woningen in retro-stijl gingen in recordtempo van de hand, wat in die tijd niet vanzelfsprekend was in een achterstandswijk. Het Oostelijk Havengebied, decennialang grimmig en verlaten, werd in dezelfde periode onder leiding van Adriaan Geuze omgetoverd tot een succesvolle woonwijk. Het icoon van de wijk werd het bonte rijtje zelfbouwhuizen aan het water, waarvan er niet één hetzelfde is.  

En nu zie je ze overal. Van vinex-achtige uitbreidingen in het weiland tot woonwijken op verouderde bedrijventerreinen; een nieuwe wijk lijkt niet compleet zonder eigen tuttifruttistraatje. Soms ligt het accent meer op de harmonie en minder op de verscheidenheid. In het pas gebouwde tweede deel van Noorderhof, het ‘Rob Krier-wijkje’, is gespeeld met verschillende raamgroottes maar zijn de kleuren en materialen van de woningen hetzelfde. Op andere plaatsen lijkt ‘hoe bonter hoe beter’ het motto. Dat is bijvoorbeeld het geval op de zelfbouwkavels in IJburg en het nabijgelegen Zeeburgereiland. Er zijn ook straten waar vrije kavels leiden tot een meer harmonieus geheel. Zoals in Buiksloterham in Amsterdam-Noord, waar gebruik is gemaakt van een aantal vaste kleuren en materialen.

Jammer is wel dat het vaak bij een enkele straat of een paar straten blijft, waardoor de vergelijking met de grachtengordel nooit helemaal opgaat. Maar de tuttifruttistraatjes zullen zeker een plek krijgen in de architectuurcanon. Ze zijn een verrijking, als tegenwicht voor de monotonie van veel andere stedenbouw. Het wordt interessant om te zien welke voorbeelden later de meeste aandacht en waardering krijgen; de meest diverse, waarin iedereen helemaal zijn eigen gang mocht gaan, of de straten waarin de stijlen nog enigszins op elkaar zijn afgestemd.

Noorderhof Zuid, Amsterdam-West

Borneo-Sporenburg, Oostelijk Havengebied

IJburg

       
Zeeburgereiland

Buiksloterham, Amsterdam-Noord

Buiksloterham

5 oktober 2017

Kaartlezen (26) - Zintuiglijke kaarten

Geuren en geluiden bepalen voor een groot deel de manier waarop we een plek ervaren. Je kunt ze ook prima in kaart brengen. Waarschijnlijk gebeurt dat nergens zo gedetailleerd als op de stedenkaarten van Goodcitylife. Daarop zijn de geurenkaarten, de ‘smelly maps’, van twaalf Europese en Amerikaanse steden te zien. Van bijna elke straat is vastgelegd hoe het geurenpalet is samengesteld. Zo ruikt het Piazza del Colosseo in Rome voor 45,6% naar voedsel, voor 30,4% naar natuur, voor 21,5% naar uitlaatgassen, voor 2,5% naar dieren en voor 0% naar afval.

Het lijkt een onmogelijke klus om in een open auto door al die steden te rijden en geuren op te snuiven. Dat heeft het onderzoeksteam, afkomstig uit wetenschap en bedrijfsleven, dan ook niet gedaan. De kaarten zijn via een omweg samengesteld. Eerst maakten de onderzoekers een classificatie van stedelijke geuren. Daarna gebruikten ze geografisch gelabelde data van sociale netwerken, zoals Flickr en Foursquare, om de geuren in kaart te brengen. Dat kunnen zowel foto’s zijn als geur-gerelateerde teksten. Digitale voetafdrukken, noemen ze het zelf. Voor het in kaart brengen van stedelijke geluiden, de ‘chatty maps’, werd dezelfde methode gevolgd. Zo is bijvoorbeeld te zien in welke straten van Barcelona muziek het dominante geluid is. De geur- en geluidskaarten kunnen helpen om steden beter en leefbaarder te maken, hopen de makers. Overheden kennen nu alleen normen voor ongewenste geuren en geluiden. Maar als je wilt weten hoe mensen een ruimte ervaren en hoe dit valt te verbeteren, zul je ook de invloed van positieve en neutrale geuren en geluiden moeten kennen.

Geurkaart van de omgeving van het Colosseum in Rome

De muziekkaart van Barcelona


Big data worden steeds vaker ingezet om plaatsen in kaart te brengen. Soms weten de leveranciers van die data, wij allemaal dus, daar zelf niets van. Soms werken ze wel bewust mee, bijvoorbeeld aan kaarten waarop  je melding kunt doen van afval en rommel in de openbare ruimte. Of aan een app als Hoodmaps, waarop je kunt meehelpen om te bepalen wat de toeristische, hippe en ‘saaie’ delen van een stad zijn.

De vraag blijft wat er met de kennis wordt gedaan. Moet het in de openbare ruimte net zo worden als in sommige winkelcentra, waar met zorgvuldig geselecteerde geuren en muziek de gemoedstoestand van bezoekers wordt beïnvloed? Krijgen we smart cities waarin alles voor ons is geregeld, op basis van door onszelf voortgebrachte gegevens? Dat klinkt meer als kille sciencefiction dan als een leefbare stad. De makers van de geur- en geluidskaarten op Goodcitylife lijken zich bewust van dat gevaar. Het gaat om de mens en niet om de techniek, benadrukken ze in een paper in het Journal of Urban Design and Mental Health. Met een steeds stedelijker toekomst in het vooruitzicht, zo schrijven ze, haasten technologiebedrijven zich om steden uit te rusten met sensoren en systemen, met de belofte dat die ons leven aangenamer maken. Maar een slimme stad is in de eerste plaats een stad waarin mensen zich thuis voelen. Big data zijn geen doel op zich, maar een hulpmiddel om meer inzicht te krijgen in de manier waarop we een plek beleven. 

Verschenen in Geografie, oktober 2017

Luchtbakken



28 augustus 2017

Kaartlezen (25) - Berlijnse ruimte


Het maakte een onvergetelijke indruk, het bezoek aan Berlijn in 1987 als eerstejaars student sociale geografie. Drabbige fantasiekoffie en Eisbein met boterzacht bestek in Oost-Berlijn, pardon: Berlin, Hauptstadt der DDR. De muur uiteraard, waarvan niemand de val, amper twee jaar later, voorzag. En de verrassing dat Berlijn óók uit bossen en glooiende velden met boerderijen bestond. Het gevoel dat die landelijke omgeving bij de stad hoorde, werd nog versterkt door de geopolitieke eilandstatus van West-Berlijn.

Als je naar de cijfers kijkt, is Berlijn niet echt dunbevolkt: ongeveer dezelfde bevolkingsdichtheid als de gemeente Utrecht. Toch wordt de stad altijd geassocieerd met ruimte. Verspreid door de stad zijn er nog veel open plekken en leegstaande gebouwen, ondanks de magneetwerking die Berlijn heeft op vooral jongeren en creatievelingen. En ondanks de gentrificatie die daarop is gevolgd, wijk na wijk. Stadsdelen als Mitte, Friedrichshain, Kreuzberg, Tiergarten en Prenzlauer Berg zijn nog altijd drie keer minder dichtbevolkt dan aan het begin van  de 20e eeuw

De groene en open ruimte in en rond de stad wordt intensief gebruikt door de Berlijners. De Berlijnse editie van Der Tagesspiegel bracht het grondgebruik van de stad op een slimme en visueel aantrekkelijke manier in kaart. Het totale grondgebruik van elke functie is weergegeven alsof het een deel van de stad is. Zo zie je op de kaart ‘wijken’ voor afval, speeltuinen, begraafplaatsen, infrastructuur en verkeersmiddelen. Meer dan een derde van Berlijn bestaat uit bossen, parken en ander groen. Maar liefst 10% van al dat groen zijn volkstuinen, in totaal zo’n 73.000. Wat dat betreft mag Berlijn zich al lang de hoofdstad van urban farming noemen. 

Ook menselijk gedrag is in kaart gebracht. Althans, een belangrijk onderdeel daarvan: de 45 liter bier die de gemiddelde Berlijner jaarlijks achterover slaat, is weergegeven als een plas van 2 meter diep. Doe je hetzelfde voor waterverbruik per huishouden (niet op deze kaart ingetekend), dan heb je de oppervlakte van het noordelijke stadsdeel Pankow nodig. De ruim 3,6 miljoen Berlijners zelf nemen relatief weinig ruimte in op de kaart. Let wel: in de berekening krijgt iedere inwoner niet meer dan vier A4-tjes toebedeeld.




            "Schrebergarten" in Kreuzberg       foto: Marco Klause

Verschenen in Geografie, september 2017
www.geografie.nl

23 augustus 2017

De burger als inspraak-aapje


Ik mag meedoen aan een wedstrijd. Op de website van het Amsterdamse stadsdeel West lees ik dat je als bewoner stemmen kunt verzamelen voor een plan in de buurt. Elke maand mag de bewoner met de meeste stemmen zijn of haar idee toelichten in een pitch tegenover het stadsdeelbestuur. Dan wordt het idee besproken en als het meezit misschien zelfs uitgevoerd. De Stem van West, heet het.

Nu hou ik best van een wedstrijdje, maar deze laat ik even aan me voorbijgaan. Dat meepraten heb ik al eens gedaan, zo'n twee jaar geleden. Er waren plannen voor een nieuwe inrichting van het Columbusplein. Die zouden, helemaal zoals het hoort, samen met de bewoners tot stand komen. Het begon ermee dat ik midden op het plein in gesprek raakte met een ontwerper, die uit zichzelf een opmerking maakte over de ‘versteendheid’ van het plein. Hé hé, deze snapt het, dacht ik. Het Columbusplein is een grote open ruimte midden in een woonwijk, die intensief wordt gebruikt als speel- en schoolplein. En het grote probleem daarvan is inderdaad die versteendheid. ‘Asfalt is ingezet als het verbindende component’, staat er op de website van het bureau dat het plein in 2007 ontwierp. Alsof ze er trots op zijn. Voor bewoners betekent het dat je ruim uitzicht hebt over een ‘openluchtsporthal’. In de zomer moet je kiezen tussen óf de ramen dichthouden óf het raam een stukje opendoen en daarbij het soms oorverdovende, weerkaatsende geluid van schreeuwende kinderen en jongeren in de huiskamer binnenlaten.

Of het plein als speelplek is geslaagd, daar kun je ook over twijfelen. Wisten de ontwerpers, en hun opdrachtgevers, echt niet dat kinderen fijner spelen op een gevariëerde speelplek met natuurlijke en ‘zachte’ materialen dan op een grijze vlakte met wat speeltoestellen. En uiteraard met het verplichte voetbalgedeelte, waarop overigens zelden in een partijvorm wordt gevoetbald. (In de Volkskrant stond afgelopen zomer een goed artikel over waarom groene speelplekken beter zijn dan grijze). Hadden ze nog nooit gehoord van zaken als akoestiek, hittestress en wateropvang?

Blijkbaar begreep het stadsdeel ook dat er iets moest veranderen. Er kwam een plan voor een nieuwe inrichting, met meer groen. Wat mij betreft ging het nog niet ver genoeg, maar het was tenminste een begin. Eind 2015 bezocht ik de inspraakavond waarop bewoners hun mening konden geven over het plan. Slechts een handvol pleinbewoners was komen opdagen. Was het desinteresse, of was er te weinig aandacht gegeven aan de bijeenkomst? Je moet het ook maar net willen om een vrije avond urenlang in een niet zo heel gezellig wijkgebouwtje door te brengen.

Daarna: niets. Nu al bijna twee jaar. Ja, een rijtje struiken van een halve meter hoog. Het project is vertraagd, maar staat nog steeds in de planning, leert navraag bij het stadsdeel. Maar intussen zijn we dus alweer aanbeland bij het volgende inspraakplan: je idee op een website zetten en dan stemmen verzamelen om het te mogen pitchen in de vergadering van het stadsdeel.

De gewone burger was nog nooit zo geliefd. In woord, tenminste. Het ideaalbeeld dat vaak wordt geschetst, is dat van een samenleving vol actieve en betrokken burgers en een overheid die alleen nog hoeft te ‘faciliteren’. Maar de praktijk is vaak anders. In Binnenlands Bestuur verscheen een ontnuchterende column van Radboud Engbersen, projectleider bij kennisorganisatie Platform31. Bij veel zogenaamde bewonersinitiatieven blijkt de rol van lokale ambtenaren onmisbaar. Soms is het niet helder bij wie het initiatief nu precies lag. Burgers laten meebetalen aan plannen blijkt meestal ook al een illusie. ‘De doe-het-zelf-beweging is veel meer een ambtenarenbeweging dan wordt gesuggereerd’, schrijft Engbersen, ‘laten we daar eerlijk voor uitkomen.’ 

Professionals en bewoners hebben elkaar nodig, maar in het contact tussen die twee is er nogal wat ruis op de lijn. Mijn advies aan lokale overheden: neem bewoners serieus. Behandel ze niet als inspraak-aapjes die voor de goede sier ‘mogen’ meepraten, al dan niet in de vorm van wedstrijdjes. Kijk verder dan je eigen projecten, beleidsagenda en de formele bijeenkomsten die daarbij horen. Daar bereik je misschien een kleine voorhoede mee, maar de meeste mensen hebben er geen tijd voor of zin in. Probeer liever op een laagdrempelige manier met bewoners in contact te komen. Ga naar ze toe, ook naar de grote groep die uit zichzelf niet zo snel van zich laat horen. Beter midden op straat met koffie en thee dan weggestopt in een apart project op internet.

Zo ingewikkeld hoeft dat toch niet te zijn?